Feuilleton: De Waterlijn afl. 9

Uit Woonschepen Comite Groningen
Ga naar: navigatie, zoeken

Friso, neef van de kroonprins, ziet de plannen voor een royale revolutie verschrompelen. Willem-Alexander is het spoor bijster en lijkt zich volledig te hebben afgewend van het gezamenlijke plan. Op zijn wandeltocht langs de Diepenring is Friso achtereenvolgens overvallen door melancholie, woede en berusting. Hij staat voor café De Sleutel dat deze zondagmiddag is gesloten en overweegt of hij langs de Hoge of de Lage der Aa zijn tocht zal vervolgen.

Friso’s maag draaide om bij de gedachte aan de kus. Bijna een jaar had men erom gezeurd. Het was een Pavlov-test geworden. De kus. Niet bij de aankondiging van de verloving. Niet bij de aankondiging van het huwelijk. Niet in het stadhuis. Niet in de kerk. Het werd maar uitgesteld. Het was een smerige streek die kus uit te stellen tot het laatst. De schaamstreek van het volk stond in brand bij de gedachte dat het tot een kus zou komen. Eenzame mannen en vrouwen kwamen al klaar bij de gedachte dat ze zich voor een moment mochten inbeelden dat ze zelf aan de lippen hingen van een van die twee. Het land had gezweet van onderdrukte geilheid in het verlangen naar die ene, alles bevredigende kus. Het volk juicht altijd als Judas begint te kussen. Het volk is dom en het kan jaren duren eer men in de gaten heeft dat een lelijke fout is gemaakt. Dan moet te vuur en te zwaard geprobeerd worden de onbegrijpelijke fout te herstellen met alle verschijnselen vandien. Doden, gewonden. Aanslagen. Oorlogen. Alles wordt uit de kast gehaald om die kolossale fout die die ene kus symboliseert ongedaan te maken. Maar het kan niet ongedaan. Het is het brandmerk van de geschiedenis dat met de veronderstelde hitte van de liefde diep in de huid is aangebracht. Terugdenkend aan dat oppervlakkige op elkaar duwen van strakke lipjes, de onwil om de tongen hun gang te laten gaan en zich in wervelende hartstocht voor het oog van het volk te verliezen, kon het verraad niet duidelijker zijn. De kus was een boodschap voor hem. Alex had afscheid genomen van hun gezamenlijk voornemen om voor eens en voor altijd het land grondig te hervormen. Zij grimeerde haar valse glimlach op Alex’ gezicht en riep in Friso de herinnering op aan zijn laatste poging om te voorkomen dat hij met dat mens in zee zou gaan.

-Wij hadden goede ideeën Lex, had hij gezegd.

-Hmmm.

-Je moet je hormonen in toom houden. Goed, het is een lekker wijf alhoewel dat tegenvalt als je wat langer kijkt. Ze heeft te dikke benen, een vormeloze reet en een te groffe kop met een fantasieloos blond kapsel en ze kleedt zich afzichtelijk. Ze lacht weliswaar leuk maar het is geen schoonheid.

-Maar het gaat niet alleen om de buitenkant Friso.

-Dat klopt maar die binnenkant is inktzwart. Spaanse inquisitie en onbeperkt asiel voor Duitse oorlogsmisdadigers en dan ook nog eens genetisch besmet met de weerzinwekkende gruwelen van haar vader en zijn vriendjes. Jullie nemen er niet eens afstand van. Hoe zwart kan een ziel zijn, Lex. En dat staat dan ook nog vol begrip te smoezen met asielzoekers die bij het minste geringste onze burgervader, ook al zo’n rechts-door-zee-radicale sociaal-democraat, in hun nek horen hijgen. Weet je wat het probleem is in dit land. Alles moet maar eens gezegd worden en daarmee zijn we erger dan Pontius Pilatus. Nederlanders kunnen hun handen niet in onschuld wassen want het enige schoonmaakmiddel dat wij kennen is bloed.

-Overdrijf je niet een beetje.

-Was het maar waar. VOC, Srebrenica. Moet ik nog meer opnoemen.

-Friso is een beetje boos, had Maxima opgemerkt die het gesprek ternauwernood kon volgen. Ze was getraind in de Nederlandse cultuur van het vragen naar de bekende weg. Een kunst die de journalistiek zich onder het norse toezicht van de baas van de Rijksvoorlichtingsdienst eigen had gemaakt. Zij kon dankzij haar turbo-inburgeringscursus een handvol non-vragen beantwoorden ook al kostte dat moeite maar in wezen, dat zag Friso in haar ogen, was het een berekenende tante die haar Spaans nooit op zou geven voor een Saksisch dialect. Voor bezoekjes in stad en land was van tevoren een draaiboek opgesteld om haar indringende vragen te laten stellen als ‘Heb jij zelf gemaakt helemaal die tekening’; ‘Wanneer vindt uw asiel plaats tot lang’; ‘Ik heb me afgevraagd altijd hoe fietsen kan een mens’.

Dit stel, deze vrouw zou zich nooit een bruidsjurk laten aanmeten van de avonturiers Viktor en Rolf die heel Parijs op de knieën hadden gekregen met mode die gebaseerd is op een van de betere tradities van dit land: denken in vrijheid. Hoeveel voorbeelden moest hij noemen voordat deze boerendochter inzag dat zij was binnengetreden in een cultuur die sinds eeuwen ook een grote verzamelplaats is van ontheemden en vervolgden die hier tenminste weer zonder gevaar voor eigen leven hun mond hadden kunnen openen. Friso had zijn bange vermoedens bevestigd gehoord toen de eerste tonen van de hitparadeversie van een in wezen mooie tango weerklonken. Dit Yorin-meisje wist niet eens dat Piazolla de verguisde grootheid van de tango nueva was. De vernieuwer van de tango was uitgespuugd door zijn landgenoten die alles bij het oude wilden laten. De arme componist moest zich in zijn graf omgedraaid hebben toen een man die, het kon haast geen toeval zijn, Kraayenhof heette zijn Adios Nonino naar de bedenkelijke afdeling smartlappen verplaatste. Dat kon haar geen reet schelen. Zij wou tranen. Zij wou het volk ontroeren en wist verduiveld goed hoe dat moest en pinkte na overleg met de televisieregisseur in close-up zwarte tranen weg die het land definitief in een nog onopgemerkte mist van rouw dompelde. En het volk juichte. Zoals ze gisteren hadden staan juichen bij die wanstaltige kus. Dat gejuich klonk hem in de oren als het instorten van wolkenkrabbers waaruit een wolk van stof en puin als een vreugdevuur opstijgt. Een verzengend vuur dat de indruk wekt nieuw ijzer te smeden maar niets meer is dan stof. As. Het restant van een crematie. Tot stof zult gij wederkeren. Het stof van het einde der tijden waarin ieder het vege lijf tracht te redden. Het schreeuwen van verdoemden die iedere hand vastgrijpen die redding lijkt te bieden. Ook al is het de hand van een moordenaar, een dief of een oplichter. Als het eigen hachje maar gered wordt. Dit gejuich was het huilen van bloedhonden en wolven in het bos dat zich wijd verbreidt en ook tussen de gevels van de stad weerklinkt. Friso kon eigenlijk niets meer dan concluderen dat verraad een karaktertrek van het volk was geworden. Hij was gekomen, had gezien en gehoopt maar moest het moede hoofd buigen. Hij wenste niet meer deel te nemen aan deze maskerade.

Afgezien van een enkel charterschip was de Aa verlaten. Het café bleef hardnekkig weigeren de deuren te openen en het was nog te vroeg in het jaar om de Visserbrug op zondag op te halen en zo zijn keuze te laten bepalen door de omstandigheden. De kille noordenwind die door de stegen en straten lispelde, bezorgde hem rillingen die hij lang niet gevoeld had. Hij wilde zijn weg vervolgen. Hij wilde zijn rondgang door de stad voltooien en wist dat hij een keuze moest maken tussen twee kwaden. Het Hoge of het Lage der Aa. Hij had een intuïtieve voorkeur voor het Lage der Aa. De belofte van een wandeling over de kade waar Hendrik Nicolaas Werkman zich had gewijd aan de kunst van het drukken, de kunst van het dichten en de kunst van het verzet was aanlokkelijk. Het was echter ook de schaduwzijde van dit stukje stad, op dat uur van de dag dat de zon scheen. De schaduw waarin de lagere inkomens zich gevestigd hadden hoewel dat inmiddels een betrekkelijk begrip was geworden in dit deel van de stad maar niettemin de beste ezelsbrug om te onthouden waarom de overkant het hogere werd genoemd. Het Hoge der Aa was weer volgestouwd met automobielen die het beeld van de moderne stad benadrukten. Een bizar samenspel van tot appartementen verbouwde pakhuizen en blikken vervoermiddelen die de ooit door pek en olie besmeurde kade een geheel nieuwe sfeer hadden gegeven. Een sfeer die zich leende voor bespiegelingen over verloren gewaande tijden toen alles nog vies en armoedig en praktisch was maar gemakshalve werd omgezet naar de nostalgie van schoon en rijk en pittoresk. De pakhuizen en herenhuizen waren niet meer dan decorstukken in een mislukte film over het verleden. De gerestaureerde muren, van dubbel glas voorziene ramen, in oud-Hollandse kleuren geschilderde kozijnen, monumentaal ogende voordeuren met goudkleurige kloppers. Een façade van valse romantiek. Geen wonder dat in deze omgeving de Stadspartij uit het stof van de onvrede was geschapen. Een partij die zich beriep op gezond verstand en een heldere kijk op de stad die, als alle partijen die met gezond verstand werken geen ander beginsel kent dan de emotie, die verraderlijk menselijke eigenschap die iedere helderheid vertroebelt, van elke oplichter een weldoener maakt, van iedere hooligan een gerespecteerd burger en van iedere politicus een fraudeur.

Hij kon niet beslissen welke kant hij zou kiezen om zijn weg te vervolgen. Besluiteloosheid is een slechte eigenschap voor iemand die gewend was de koe bij de horens te vatten en zelfs plannen had gehad om met het uitschot van de samenleving dat zich op het water had gehuisvest de grondslagen van de parlementaire democratie eens flink onder handen te nemen. Als het uitschot zich ook al laat verdelen en zich inlaat met allerlei dubieuze figuren dan lijkt het einde zoek. Dan is rechtvaardigheid en integriteit ten dode opgeschreven. Hij had een hekel aan de gulden middenweg ook al voelde hij zich langzamerhand een beroepsschipper die vol overtuiging kon verklaren dat vervoer over water de beste weg was. Hij stapte de Visserbrug op en leunde over de reling. Hij had geen bootje bij zich dus leek de weg over het water onbegaanbaar. Messiaanse gedachten waren hem vreemd geweest. Hij zag de bewolking in het water weerspiegeld. Zijn aardse vader met de grote flaporen herinnerde in niets aan een door god uitverkorene, om maar te zwijgen van zijn moeder die in de verste verte geen aanspraak kon maken op een vergelijking met de maagd Maria.

-Jezus was een visser, geen schipper, monkelde Friso terwijl hij wat losliggend gruis in het water schopte. Het water de enige juiste weg. Als hem een grotere taak was toebedacht dan moest dit goed aflopen. Hij sloeg een been over de reling en bleef een ogenblik zitten. Zou die Brood een enkel moment getwijfeld hebben toen hij van dat hotel sprong. Als omhooggevallen artiest moest hij gedacht hebben ook die keer de zwaartekracht te kunnen trotseren. Had hij vlak voordat hij te pletter sloeg zijn vergissing ingezien en gehoopt dat hij door een goddelijke brandweerploeg opgevangen zou worden in plaats van uit elkaar te spatten op de tegels? Wat deed het er toe. Friso sloeg zijn andere been ook over de reling en liet zich langzaam naar beneden zakken tot zijn schoenen het water raakten.

Het was opmerkelijk stil op straat. De zon scheen volop. Wolken vluchtten van het zwerk. Veertig kraaien vlogen op.

Hij keek naar het wateroppervlak en zette zijn schoenen neer. Stevigheid. Hij voelde stevigheid. Hij kon de gulden middenweg bewandelen. Hij liep op het water. Hij kon zo naar de Aabrug flaneren. Over het water. Hij keek naar de kade. Waarom was er niemand op straat? Waarom zag niemand het grote wonder dat zich hier voltrok? Hij was uitverkoren. Waarom zag niemand dat? Hij zag een schim achter een venster en schreeuwde:

-Zie de mens.

Zijn gil trok de aandacht. Iemand keek en hij verdween onder water. De luchtbellen borrelden naar het oppervlak. Hij zag licht. Hij hoorde muziek. Hij voelde een kus. Hij zag niets meer. Hij hoorde een bandoneon die oneindig traag en klaaglijk een lied speelde terwijl hij wegzakte in het slib. Hoog tijd om te baggeren. Adios Friso. Het is volbracht.

Een onmerkbare zucht rimpelde het water. In de verte klonk een sirene van de brandweer en overstemde het gefluister uit de gracht: ‘Mijn god, heb erbarmen met mijn arme volk’.