Feuilleton: De Waterlijn afl. 5

Uit Woonschepen Comite Groningen
Ga naar: navigatie, zoeken

De loempiakar van de Vietnamees was op deze steeds mooier wordende dag gesloten. Gevoelens van solidariteit dreven Friso minstens eens per week naar de Ebbingebrug waar de geurige oliewalmen weinig oriëntaalse kookkunst verrieden. Bootvluchtelingen onder elkaar had hij gedacht en hoewel hij besefte dat de omstandigheden waaronder deze mensen hun land hadden verlaten ontegenzeggelijk veel beroerder geweest moesten zijn dan de tamelijk luxueuze wijze waarop hij zich aan zijn milieu trachtte te onttrekken, kon hij gevoelens van lotsverbondenheid niet ontkennen.

Uiteindelijk was in ieder geval de boot het vaartuig naar de horizon van vrijheid. Waar de vriendelijke Vietnamees zijn horizon had bereikt na een ware Odyssee van ontsnappen, varen en asielprocedures in een land dat hij als vrij beschouwde, was Friso pas begonnen aan zijn tocht waarbij de horizon nu pas enige tekening kreeg in de vorm van een revolutie die hij met broers en neven zelf moest organiseren. Een geschiedschrijvende omwenteling zou het worden aangezien het koningshuis zelf voor de vonken van ontbranding zou zorgdragen.

Likkebaardend liep hij de glooiende kade van de Spilsluizen af. Zoals altijd oogde het winkeltje aan de overkant op zondag wat kaal wanneer de droogrekken en vele kleurige emmers niet op de stoep stonden uitgestald. De eigenaar had zich een ongeluk geprocedeerd tegen de gemeente. Een overijverige ambtenaar had namelijk bedacht dat de winkels in de binnenstad geen uitstallingen meer op straat mochten hebben.

‘Zo’n lul. Het zou een havenmeester geweest kunnen zijn om zoiets te verzinnen’, dacht Friso die de kleine neringdoende na zijn overwinning bij de bestuursrechter een gelukstelegram had gestuurd. Iedere burger die zich durft te verzetten tegen de megalomane idiotie van een op hol geslagen bureaucratie en een zelfgenoegzaam stadsbestuur verdiende alle mogelijke ondersteuning en blijken van waardering dat hij of zij niet alleen staat maar zich gesteund weet door het geslacht Van Nassau ook al moest hij de prozaïsche naam Van Vollenhoven dragen.

-We hebben nu toch rond Lex hoe we dit land naar onze hand kunnen zetten, besloot hij het telefoongesprek met Willem die beloofde snel weer eens in de stad te zullen opduiken. Terwijl hij zijn mobiele telefoon in zijn zak stak, voelde hij zijn maag weer. Een oprisping leek zich te ontwikkelen tot een serieuze kotspartij maar hij wist de resterende inhoud van zijn ingewanden binnen te houden. Zijn oog viel op het CJMV-gebouw en daarmee was volgens Friso de braakneiging verklaard. Dit gebouw had voorgoed een onpasselijke invloed op zijn geest en darmen sinds hij daar was neergestreken om een betaalbare maaltijd te nuttigen.

Het was een doordeweekse dag geweest dat Olle Harm hem had uitgenodigd voor het eten. Aanvankelijk dacht hij op de zoveelste Chinees of Italiaan getrakteerd te worden maar verrassend genoeg belandden zij in de eetzaal van de Christelijke Jonge Mannen Vereniging. Olle Harm had al jaren verlekkerd gekeken naar het uitklapbord op straat waarop met een kinderlijk handschrift in krijt was geschreven dat de volledige maaltijd inclusief dessert voor slechts zeven guldens en vijftig centen genuttigd kon worden.

-Das gain geld mienjong, had de schipper gezegd die nooit gedurfd had deze wonderlijke uitspanning binnen te gaan maar met Friso als man van de wereld de grote sprong voorwaarts waagde.

Bij het binnentreden bekroop Friso een gevoel van onraad. Voor zijn ogen strekte zich een gang uit die in een gemiddeld ziekenhuis niet zou hebben misstaan. Een beetje onwennig stonden Harm en hij tegen het felle licht van de tl-balken te knipperen. Op een rond bruin tafeltjes lagen kleine velletjes papier waarop het menu van de hele week stond getikt en het menu van de dag was wederom op een bord gekrijt dat aan de linkerkant van de gang stond opgesteld. Enkele meters dieper in de gang was aan de linkerzijde een balie waarachter twee mannen zwijgend stonden te wachten. Hoewel ze blank waren, oogde alles aan hen diepzwart. Kapsels en ogen weerspiegelden de gereformeerde strengheid die verwacht kan worden op de Veluwe of in Spakenburg maar zeker niet in de mondaine en als gezellig bekend staande binnenstad van Groningen. Hun blikken doorboorden Friso en Harm alsof ze verwachtten dat die twee zich ieder moment konden omdraaien en het pand zouden ontvluchten. De oude schipper liet zich niet meer van de wijs brengen nu hij de grote stap had gezet om dit etablissement te betreden en Friso durfde niet meer voor te stellen het pand te verlaten en op zijn kosten neer te strijken in de eerste de beste Chinees die ze tegen zouden komen.

‘Aardappels, sperciebonen en hamlap’ stond bovenaan het bord en het alternatief voor de dag was ‘Rijst met goelash en groente’. Met enige moeite kon Friso nog net uitbrengen: Het ruikt hier wel lekker, toen ze rechtsaf sloegen en het restaurantgedeelte binnengingen.

In de kale, helverlichte ruimte stonden op regelmatige afstand formicatafeltjes, met steeds twee stoelen daarbij, waarop een wit kleedje was gedrapeerd en een vaasje met bloemen was neergezet. Harm en Friso schoven voorzichtig aan aan een van de tafeltjes en keken angstig rond. Slechts het tikken van messen, vorken en lepels op borden weerklonk maar leek geen enkel effect te hebben op de dodelijke stilte die de eetzaal beheerste.

-Ze zijn verdomme van kunststof, bromde Friso terwijl hij voorzichtig de planten in het vaasje betastte.

-U moet zelf uw eten ophalen hoor, echode het in de eetzaal. Harm en Friso keken geschrokken op. De vijf andere aanwezigen aten onverstoorbaar verder en niemand liet blijken iets te hebben gezegd of gehoord.

-Den mouten wie dat mor doun, fluisterde Harm en ze slopen naar de twee strenge gereformeerden achter de balie die vroegen wat ze wilden. Met afgrijzen zag Friso hoe een kwak melige aardappels, te lang gekookte boontjes, een vet hamlapje en op afgewerkte olie lijkende jus op een bord werden geschept dat in Harms handen werd gedrukt. Blij dat hij voor rijst had gekozen, zag Friso een geruststellende witte berg korrels op het bord geschept maar voelde zijn maag protesteren toen de penetrante geur van te zoute goulash uit blik over de rijst werd geschept waarna een handvol doperwten op de bruin-witte massa werd gestort.

-Aardappels en groente kunt u een tweede keer krijgen en het toetje mag u straks halen, zei de afrekenende baliemedewerker zo vriendelijk mogelijk maar iedere letter klonk de inmiddels tot kikker verschrompelende prins als een boze preek in de oren.

Harm at zich vrolijk door zijn voedsel heen en was zeer te spreken. Friso die nog dapper geproefd had, kon zijn keel niet meer open krijgen en had het gevoel dat zijn maag en darmen uit protest het lichaam zouden verlaten als ze gedwongen werden dit als voedsel gepresenteerde afval te moeten verwerken. Ook de treurige eenlingen om hen heen ontnamen hem elke eetlust. Zwijgend zat iedereen zo ver mogelijk van elkaar aan een eigen tafel en het leek een vloek dat Harm en hij voor de gezelligheid de eetzaal hadden durven betreden. “Het zijn nog net geen daklozen maar veel dieper kun je niet zinken als je iedere avond dit soort voedsel door je strot moet douwen”, bedacht hij terwijl het kippenvel vanuit zijn bilnaad over zijn lijf naar boven kroop.

Hij draaide zijn hoofd van het gebouw af dat inmiddels in andere handen was overgegaan en opzichtig De Bonte Koe was genoemd. Het formica-interieur had plaatsgemaakt voor een bruin-café-achtige inrichting en oogde gezellig. Er werd zelfs bediend maar een kort bezoek had hem duidelijk gemaakt dat de Christelijke Jonge Mannen Vereniging misschien niet meer bestond maar de geest ervan wel degelijk. Die had zich in alle moleculen van het gebouw genesteld en waaide je tegemoet zodra je de glazen klapdeuren van de ingang was gepasseerd.

Slecht uitgesproken Duits drong tot hem door vanuit de rondvaartboot die juist onder de Boteringebrug was doorgevaren en zich als altijd te snel door de gracht spoedde op weg naar het Eemskanaal en het Winschoterdiep waar de gasten werden gegeseld met muziek waar zelfs Heintje zich voor zou schamen en zich van ellende lauw bier lieten verkopen teneinde in licht benevelde toestand het grauwe aanzicht van de stad vanuit een boot zo spoedig mogelijk te vergeten. -Und links sehen sie die Ebkade und am Ende bei der Ebbingebrücke das Haus mit den siebzehn Fenster, sprak een studente waarbij haar stem in alle toonaarden liet merken dat ze geen idee had waarover ze het handjevol toeristen informeerde.

Friso stond stil en keek peinzend in de boot die als een glazen doos op het water lag. Een gedachte die hij de laatste tijd vaker had gehad drong zich op. Of eigenlijk was het geen gedachte maar een verlangen. Het verlangen dat heden en verleden en toekomst zich zouden samenvoegen. Dat de tijd zich zou samenballen in een transparante werkelijkheid waarin iedere gebeurtenis vanzelfsprekend zou zijn.

Hij zag het allemaal gebeuren. Hoe de burgemeester zich in radeloosheid zou vertillen aan de ontruiming van de markt; hoe Willem tot verbazing van iedereen voor de televisie zijn interesse voor watermanagement zou uitspreken terwijl de Groninger bootbewoners allang wisten dat de prinsen een revolutie voorbereidden; hoe de burgemeester zich bij het schrijven van zijn Nieuwjaarstoespraak een waas voor ogen masturbeerde en daarmee definitief het zicht op de werkelijkheid verloor; hoe broer Bernhard junior Friso’s voorbeeld zou volgen en zich in Amsterdam zou vestigen op een woonboot; hoe de burgemeester wild om zich heen slaand en daarbij het voorbeeld van een paar opgeschoten jongeren uit de Oosterparkwijk volgend zijn gebrek aan respect voor de samenleving etaleerde en hoe tenslotte Maurits en Marilène hun huwelijk zouden sluiten en het Groninger kroegleven zich plotseling prominent in hun liefdesgeschiedenis zou voegen en zelfs de voormalige eigenaar van café Soestdijk zich als genodigde mocht vertonen waarbij zowel de heren politici als de vorige generaties van de familie zich onwennig zouden schurken aan de gedachte dat de tijden wellicht iets anders waren geworden maar zich niet realiseerden dat de prinsen daarmee hun greep op de Nederlandse staat hadden verstevigd en weldra het volk zouden verbazen met de omwentelingen die zo zorgvuldig waren voorbereid en binnenkort in alle openhoud zouden worden afgekondigd.

Wie gedacht had dat Maurits en Marilène zomaar mochten huwen had het behoorlijk mis. Pas nadat Friso en Willem was gebleken dat deze jongedame was voortgekomen uit een schippersgeslacht mocht zij toetreden tot de nieuw te vormen Oranjeclan. Het edele zevental wist wel hoe de nieuwe clan opgetuigd moest worden waarbij Willem en Friso de trossen zo stevig in handen hadden dat zelfs de achtergrond van Emily nog gecontroleerd moest worden op schippersbloed voordat van verloving of huwelijk zelfs maar sprake kon zijn. Willem, overtuigd van de samen met Friso uitgezette koers accepteerde dat zoals een verlicht despoot betaamt en liet familie en publiek vooralsnog in onzekerheid waarbij het voor iedereen een raadsel was waarom een eventuele verbintenis zo lang op zich liet wachten.

-Hé Friso, klonk een stem aan de overkant. Op de Boteringebrug stond Froukje te schitteren in het zonlicht. Zij woonde meteen naast de brug op een boot. Ze hadden elkaar ontmoet in El Rubio, de stamkroeg van homo’s, lesbo’s en travo’s, en hij was meteen onder de indruk geraakt van haar verschijning. Ondanks haar fraaie borsten en het schouderlange zwarte haar was er iets onzijdigs in haar voorkomen. Een vleugje mannelijkheid dat zoveel vrouwen bezitten die zich op schepen hebben gevestigd. De hardheid van het ijzer en de sporen van teer en diesel zetten een spontane genetische aanpassing in werking die zich manifesteert in stoere slordigheid en een laag stemgeluid.

Het was ondoenlijk om op naaldhakken en in strakke jurkjes door het gangboord of over de loopplank te gaan. Froukje had meestal een tasje bij zich als ze uitging waarin een onkreukbaar glitterjurkje was verstopt met een paar hoge-hakken-schoenen. Voordat ze zich echt in het uitgaansleven stortte, zocht ze een toilet op waar ze zich kon omkleden en opmaken alvorens zich aan het volk te tonen.

Friso en Froukje hadden een band die diep ging en nog steeds lopende was. Hij was niet altijd zeker of er sprake was van een liefdesverhouding of een doorleefde vriendschap. Ze ondersteunden elkaar in elk geval in de grote doelen die ze nastreefden. Zij hem in het afschudden van de last van het koninklijk geslacht en hij haar in het streven naar die ene grote wens die ze nog had: meedoen aan het Eurovisie Songfestival.

Ze omhelsden en zoenden elkaar terwijl uit de bouwput op de Ossenmarkt een onaards gerochel ontsnapte alsof de stad het diepste van haar ingewanden wilde uitbraken in een poging zichzelf te verschonen van de achtergelaten rotzooi die anders nog door vele generaties archeologen aan de oppervlakte gebracht moest worden waaruit dan weer pogingen zouden worden ondernomen om het leven van mensen te verklaren en te begrijpen ondanks de wetenschap dat een liefdevolle kus op de brug als de zon schijnt nooit in een beerput is terug te vinden.