Feuilleton: De Waterlijn afl. 3

Uit Woonschepen Comite Groningen
Ga naar: navigatie, zoeken

Friso, telg uit een koninklijk geslacht die op een woonbootin Groningen verzeild geraakt. Uit alles blijkt dat hij aan lager wal dreigt te raken. Nadat zijn ouders op bezoek zijn geweest, stapt hij, opgelucht een vunzig liedje zingend, de kade op.

De Poelebrug lag er verlaten bij. Op de brug stond een dikbuikige visser omgord met tassen, leefnetten en foedralen. Zijn onwaarschijnlijk witte haar stak af tegen de blauwe lucht. In een lokaal radioprogramma had Friso gehoord dat deze hengelaar een straatfilosoof van het hoogste niveau was. Tijd was voor Max, zoals deze visser heette, geen parameter van het bestaan: “Vluchtig als het water, het is er maar het verdwijnt voortdurend zonder dat het uiterlijk verandert”.

-Willen ze een beetje bijten Max.

De Groningse tongval waarmee Friso de vraag stelde, gaf de woorden de zang die hij zo mooi vond aan het dialect. Alsof de materie waaruit de omgeving was opgebouwd verzachtte tot de stroperige massa waarvan het leven nooit lijkt los te komen.

-Mmoch, bromde Max: ze hoeven ook niet te bijten. Vissen is niet meer dan het spiegelen van de ziel. Als de dobber onder het wateroppervlak verdwijnt, slaat de onrust toe.

Friso keek de man vorsend aan:

-Het lijkt wel of die Italiaan, hoe heet ‘ie ook al weer….

-Conte, bromde de visser.

-…ja die, of hij dat liedje speciaal voor en over jou heeft geschreven.

Max schudde zijn hoofd en zijn wenkbrauwen fronsten afkeurend:

-Slap gelulmuziek. Namaakpoëzie met een grote waarde voor verkilde zielen die bij het waarderen van dat sentimentele gekwezel nog denken te beschikken over een gevoelswereld terwijl die is geërodeerd door de slagregens van ambitie en de stormen van gewin.

De dobber schoot onder en bracht de onverstoorbare visser in een staat van opwinding die zich in alle vezels openbaarde. Zijn ogen schoten naar de hengeltop die vervaarlijk krom stond, zijn benen zetten zich schrap en in een vloeiende beweging greep hij een schepnet uit een foedraal op zijn rug terwijl zijn rechterhand de hengel omhoog probeerde te trekken. Het net lag al in het water.

-Wat vang je hier zoal.

Max bleef met zijn ogen de lijn volgen die door het water werd getrokken:

-Grondkarpers. Van oorsprong een riviervis uit de onderorde der eenstraligen van de groep der beenvissen doch met de veralging van het binnenwater en het zich verdikkende slib van de stadsgracht een Cyprinida die zich uitstekend weet te weren zoals je ziet…….

Friso keek de visser verbijsterd aan.

-……zijn bijnaam heeft hij te danken aan het feit dat hij zich in het water lijkt te verankeren zoals een paal stevigheid vindt in de grond.

-Je weet toch dat je niet mag dreggen naar voorwerpen die zich onder het wateroppervlak bevinden, grinnikte Friso. Max reageerde met een binnensmondse vloek terwijl hij een zieltogende voorn in het net trok.

Friso zag de schepen rondom liggen. Als gevonden voorwerpen. Hun aanwezigheid leek op toeval te berusten en de bewoners konden zich de toevallige aanwezigen in een stad wanen. Overal zouden ze terecht kunnen. Ze hoefden slechts de trossen binnen te halen om op de golven van willekeur te worden meegevoerd. Het afmeren moest wel de diep gevoelde behoefte weerspiegelen om enige vastigheid in het bestaan te hebben. Niettemin vormden de schepen een bonte verzameling eigenzinnigheid die zich op deze wonderlijke zondag, waarin jaren leken samen te vloeien, opmerkelijk rustig toonde. Geen teken van onrust of het moest dat ene arkje zijn dat heftig schommelde omdat twee mensen een woest liefdesspel speelden dat geen moment werd verstoord door de vrees dat het wankele scheepje slagzij zou kunnen maken.

De stad leek een rustig doch waakzaam roofdier. Iedere slag van het carillon leek sneller dan normaal weg te sterven in de ijzige lucht. De Poelestraat was een afgedekte beerput waaruit de onwelriekendheid van rottend voedsel, zure wijnen en het kleffe mengsel van zweet en sperma geen kans zag te ontsnappen.

-Poel des verderfs, bromde Max alsof hij Friso’s gedachten kon lezen: ooit zal een stadsarcheoloog daar een weggeworpen bierglas opgraven dat dan in het door weer en wind aangetaste Groninger Museum voor Stad en Ommelanden wordt bewonderd door lieden uit verre windstreken die zich een cultureel weekendabonnement hebben laten aansmeren via een zwakzinnige televisiereclame en tot de conclusie moeten komen dat de cultuur van stad en ommelanden slechts bestaat uit binnensmonds groeten van autochtone inwoners en de rederijkersachtige bravoure van in vlagen van waanzin aangestelde commissarissen der koningin die ofwel door onduidelijke verdiensten aanzien hebben verkregen dan wel door misplaatste ideeën over het milieu te uiten waren neergestreken in een land waar properheid nog steeds wordt verward met natuurlijkheid ondanks het feit dat in de Jura de kiemen van Bakoenins anarchisme een onuitwisbaar effect hebben gehad op horlogemakers die zich weer verenigd hebben in het vrijdenkende merk Swatch dat door een terecht rijkelijk beloonde museumdirecteur is tentoongesteld als de nieuwe kunst van de tijd hetgeen zich niet laat overstemmen door zich de vuisten stuk slaande beiaardiers, verenigd in een gilde dat met enige regelmaat daken en lucht teistert met meerdere melodieën ter eer en glorie van volk en vaderland.

-Hoe lang moet je vissen om tot dit soort overpeinzingen te komen, vroeg Friso verbaasd.

Max trok zijn schouders op:

-De hele wereld is de laatste jaren in een ander perspectief komen te staan. Water is grond, schepen zijn drijvende huizen, huizen worden ondergraven schepen, de stad is een gezwel van willoze burgers die zich laten ringeloren door ambtenaren terwijl de wethouder van financiën aan zijn eikenhouten bureau de revenuen telt onderwijl een cd afspelend met een opname van Schuberts ‘Der Tod und das Mädchen’ dat door de gangen van het stadhuis galmt als de wanhopige uitroep van een eenzame, door achterban en idealen verlaten bestuurder wiens overtuiging heeft plaatsgemaakt voor de optelsom van belastingen waarvan hij vindt dat die niet lager kan uitvallen dan voorheen maar daarbij verzwijgt dat onder anderen de voormalige wethouder van ruimtelijke ordening rijkelijk beloond wordt als voorzitter van een welstandscommissie waarbij slechts de welstand van de voorzitter zelf een rol speelt die kennelijk niet genoeg had aan het oprichten van een fallussymbool in de zwaaikom van het Verbindingskanaal en nog steeds tracht de stad zijn wil op te leggen, zich schurkend aan de bronzen dijen van Blote Bet die op de Herebrug met een lam onder haar voeten zich meewarig van het hart van de stad heeft afgewend en, ware zij niet van metaal, zou moeten toegeven dat het niet goed gaat met het pronkjuweel in de gouden rand.

Friso keek naar Max die weer als een standbeeld naar het water staarde. De visser had zich een bestaan toegeëigend dat zich in de openbaarheid afspeelde maar niet publiekelijk was.

-Moi.

-Moi.

In het wankele arkje waren de geliefden klaargekomen. De Martinitoren was voor een uur uitgebeierd. De lijfwachten waren verdwenen evenals het ijs dat maandenlang een dikke korst in de grachten had gevormd. De aanwezigheid van het ijs had zijn stelling bevestigd dat mensen die op het water wonen bloot staan aan permanente instabiliteit en dat dat op de een of andere wijze invloed moest hebben op hun emotionele gesteldheid.

De fysiologische processen die zich afspelen in water wanneer het afkoelt, stroken op geen enkele wijze met de gangbare processen die zich in andere vloeistoffen afspelen. Tot een graad of vier boven nul neemt het volume van water af zoals het hoort. Tussen vier en nul graden neemt het volume toe tegen het natuurlijk gedrag van een vloeistof in en waar de verwachting is dat bij stolling het volume gelijk blijft, begint ijs plots uit te zetten. Inmiddels had een knappe kop ergens ter wereld een mogelijke oplossing gevonden voor dit merkwaardige fenomeen maar Friso had daar verder geen aandacht aan geschonken. Water was vreemd, onvergelijkbaar met andere materie en een voortdurende bron van geestelijke wankelmoedigheid.

’s Zomers maakte hij zich zorgen over de roestvorming op de bodem van het schip. ’s Winters lag hij nachtenlang wakker van de luide knallen. Zeker de afgelopen winter waarin het ijs als een niet te stuiten verkrachter tegen zijn scheepje had aangeduwd. Hij hield van het tjalkje dat zich als een baarmoeder om hem heen had gevormd. Maar dat verdomde ijs dreigde zijn prenatale geborgenheid te versjteren en alsnog om te zetten in een levenslange postnatale depressie. De gedachte dat alleen vrouwen last van postnatale depressies konden hebben had hij allang bijgeschreven in de historische vergissingen van de wetenschap.

Hij had Olle Harm gevraagd wat te doen om de krachten van het ijs te weerstaan.

-Kappen, had de schipper gezegd: en veel hout stoken, het liefst geverfd. Ze zeggen dat daardoor het broeikaseffect wordt versterkt.

Friso had het niet begrepen. Hij zag Harm twee, drie keer daags met een bijl rond het schip lopen om het ijs te breken. De ouwe werd er kennelijk flauw van en liet op een avond nadat hij de schotsen onder het ijs had geduwd, een aantal flessen afgewerkte olie in het water lopen.

-Daar moet je tegenwoordig mee uitkijken. Voordat je het weet staat er weer zo’n wijsneus met een pet op die zegt dat dat niet mag, riep Olle Harm.

Het bleek nog steeds te koud. Onder de olie groeide het ijs weer aan tot de huid van het schip. Inmiddels was het Friso duidelijk gemaakt dat zwakke klinknagels het grootste risico vormden als het vroor. Ze konden kapot vriezen en na invallende dooi een fataal gat achterlaten.

Tot vandaag bleken zijn zorgen voor niks te zijn geweest. De tjalk dreef nog steeds alhoewel hij sinds de dooi nog niet weer onder de vloer had gekeken. “Het noodlot moet je niet tarten”, had hij bedacht en de laatste weken iedere gedachte daaraan weggezopen.

Het werd tijd voor een lange, hete zomer. Zo een waar de vonken van afspatten, het ultraviolet en een gat in de ozonlaag niet eens nodig zijn om het broeikaseffect te vergroten. En hij zou die zomer deze dag een vruchtbaar begin geven. Verderop in de stadsgracht, voorbij de Maagdenbrug waarvan hij het nog steeds onbegrijpelijk vond dat het stadsbestuur die brug niet had aangewezen als gedoogzone voor de heroïnehoertjes. Een prachtige locatie met een naam die nog eens de leugenachtigheid zou benadrukken dat men het goed voor heeft met die meiden.

Men was druk bezig de stad te veranderen in een bloedeloze ansichtkaart en dat ging Friso aan het hart. Hij had Max moeten vragen hoeveel plattelanders zich bezig hielden met de inrichting van de stad. Lieden die voorheen nog wel eens door de Hoekstraat of de Nieuwstad liepen, ineen gedoken in een regenjas maar nu masturberend achter de pc thuis konden blijven. Een cd-rom van Vivid Video of een abonnement op internet is immers veel goedkoper en het risico van ongewenste besmetting met een vreselijke ziekte of ongelukkigerwijs een kennis tegen het lijf lopen behoorden tot het verleden.

Op de Sint Jansbrug bleef hij staan en kotste over de brugleuning.

-Ik had gisteravond niet zoveel moeten drinken, mompelde hij voor zich uit terwijl het gal uit zijn mond droop. Resten sinaasappel, een half verteerde kroket en rood-bruine drab dreven weg.

Voor zijn ogen danste de stad als een waterige fata morgana. De kou van de buitenlucht was niet opgewassen tegen het zweet dat hem aan alle kanten uitbrak. “Misschien moet ik het begin van die hete zomer maar even uitstellen”, dacht hij terwijl hij zich wankelend richting Maagdenbrug begaf.

(volgend jaar verder)