Feuilleton: De Waterlijn afl. 2

Uit Woonschepen Comite Groningen
Ga naar: navigatie, zoeken

In deel 1 maakten we kennis met Friso, telg uit een koninklijk geslacht die op een woonbootje in de Diepenring is verzeild geraakt. Het is zondagochtend, de stemming is zwaarmoedig en aan de overkant staat een visser naar wie hij zijn duim opsteekt als Friso "Koffie" brult.

Hij schonk zichzelf een kopje koffie in. Rochelend als een ouwe kerel had het apparaat verraden dat het water was doorgelopen. Hij ging voor het raam zitten en staarde in de gracht. ‘Navigare necesse est, vivere non est necesse’, dacht hij en slaagde er niet in het bedoelde optimisme van die woorden binnen te laten dringen in zijn sombere hoofd. De woorden drukten de onheilspellende doodsdrift uit waarmee een enkele casinoganger nog wel eens vanaf het Kattendiep de bodem van de gracht opzocht om later ter hoogte van de Hunzecentrale boven te komen. Toen hem ook nog bleek dat Rotterdam de spreuk als devies voerde, was het raadsel van het bombardement tijdens de Tweede Wereldoorlog ook opgelost. Waarom zou men gebouwen nodig hebben om in te leven als men varen voldoende achtte. Hij had het nooit zo gehad op Rotterdam. Amsterdam, dat was pas een stad maar de familie had geheel in tegenspraak met de wapenspreuk, in wijdlopig beraad, waarin het mogelijk lijden van de troonpretendenten was afgezet tegen het Leiden van dochters uit gegoede families beslist dat slechts twee steden geschikt waren voor studerende royale telgen. Friso was godbetere in Groningen terecht gekomen.

Groningen, de stad die door Hondsrug en klei uit de aardkorst naar boven was geduwd als een steenpuist op het voorhoofd van de wereld. De armetierige poging van Bommen Berend deze oneffenheid in het gezicht van Moeder Aarde uit te drukken was mislukt. Diens nazaten hadden in de befaamde oorlog die zich scheen uit te strekken van mei 1940 tot de dag van vandaag, de puist tenminste in het hart weten te treffen. Pus en etter waren echter achtergebleven en de open wond werd gaandeweg bevolkt door Friese bacteriën en Italiaanse virussen die kleurrijke maar langdurige littekens in het gelaat aanbrachten.

Zijn hand gleed over zijn gezicht dat geen enkele aanval van jeugdpuisten of ander dermatologisch ongerief te verwerken had gekregen. Een spoortje opgewektheid stroomde door zijn hoofd maar verdween even rap als de melk die hij in zijn koffie druppelde waar het in lange slierten uiteen gereten werd door het wervelende vocht teneinde een metamorfose te ondergaan waardoor het bakje troost verwerd tot een gifbeker waaruit slechts zwaarmoedigheid werd gedronken. Hij schudde zijn hoofd. Hij was toch zo blij geweest, ooit, gewend geraakt aan de stad en de bewoners toen hij zijn scheepje had betrokken. Zoekend naar een geschikte naam was hij op het Rotterdamse devies gestuit en had de zin uit zijn hoofd geleerd. Telkens als hij de zin uitsprak waande hij zich echter een kreupele piraat die het noodlot in de vorm van twee bedachte Galliërs ziet aanstormen. De onmiskenbare dreiging zichzelf te reduceren tot een karikatuur had hem genoopt verder te zoeken in het dikke woordenboek en hij had zich kunnen vinden in ‘Ama nesciri’.

Het was een merkwaardig fenomeen: scheepsnamen. Zo hadden de oud-eigenaren van zijn scheepje onwillekeurig hun historie vastgelegd door achtereenvolgens te varen met een schip dat ‘Goede Verwachting’ was genoemd om via ‘Hoop op Welvaart’ en ‘Eben Haëzer’ te eindigen in de opgebouwde dekschuit ‘Henja’. Hendrik en Jantje Oldenburger hadden eindelijk begrepen dat zij enkel op elkaar konden rekenen en dat iedere scheepsnaam hen verder had verwijderd van het leven waarvan zij hadden gedroomd. Toen zij waren stilgevallen bij de Poelebrug en het schippersbestaan definitief hadden opgegeven, restte dan ook niets anders dan het verschrikkelijke besef dat hun leven zich langs de oevers van zinloosheid had afgespeeld en dat het afmeren in de stad geen ander gevolg kon hebben dan het logische……..

Friso schrok van een paar stevige bonzen op de deur die het toch al wankele scheepje deden schommelen. Zwaaiend als een dronkelap liep hij naar de deur en trok die kwaad open.

-Kan het een beetje rustiger, brieste hij in het gezicht van de visser.

-Excuseert u mij hoogheid, ik wilde me even vergewissen of alles naar wens is, sprak de man met een zorgvuldige dictie die voortdurend vloekte met de perfecte vermomming die hij zichzelf had aangemeten. Met enkele collega’s vormde hij een lijfwacht die Friso nauwlettend in de gaten hield. Sinds de verhuizing naar het scheepje hadden ze hun keurige pakken omgeruild voor stinkende broeken, groene rubberlaarzen en gele oliejassen. Gewapend met hengels en vistassen hielden ze zich op rond de brug.

Toen de lijfwacht gerustgesteld vertrokken was, schonk Friso zich een tweede kopje koffie in. In de verte hoorde hij het ordinaire gebrul van een volgende roeiboot naderen en sloeg zijn handen theatraal voor zijn gezicht.

-Wat een dag, mompelde hij en ging weer achter zijn bureautje zitten.

-Ama Nesciri, verzuchtte hij.

Olle Harm had geïnteresseerd toegekeken hoe een schilder de letters op de boeg had aangebracht.

-Wat is dat dan Ama Nesciri, had de oude schipper nog gevraagd.

-Houd van onbekendheid.

-Hoezo, ’t is toch een stalen schip met een doodgewone vurenhouten opbouw.

-Nee, nee. Houden van. Ik wil graag onbekend blijven.

Olle Harm had zijn wenkbrauwen gefronst en maar weer eens onder zijn schipperspetje gekrabbeld:

-Dat is toch geen naam voor een schip. Ik reken dat Hendrik en Jantje zich in hun graf omdraaien.

Friso vermoedde dat het verleden schipperspaar enige beroering had veroorzaakt in zijn ziel. De naam was in de loop der tijd vergleden van paradoxaal naar tegenstrijdig en hij begon te vermoeden dat het leven op een schip een oerschreeuw om aandacht was. Met je hele hebben en houden in het water liggen als een moderne Mozes die in een stalen mand met opbouw door de stroom wordt meegenomen om ergens tegen een kade te worden aangekwakt. Maar helaas, nu geen Egyptische prinses die reddend optreedt en barmhartig een niet aflatende golf van welstand en liefde uitstort maar een regiment valse hogepriesters die zich ambtenaren noemen en geen middel onbeproefd laten om scheepsbewoners nog eens dunnetjes de zeven plagen te laten ondergaan.

Hij kon zich ook niet onttrekken aan het hoerige karakter van het wonen op het water. In de zon zitten was meer dan elders zich blootstellen aan de nieuwsgierige blikken van voorbijgangers. Waar huizen een gevel hadden waar de bewoner zich achter kon verschuilen ook al begaf hij zich in de buitenlucht, daar was de scheepsbewoner meteen een vogelvrije zodra hij een voet buiten de deur zette.

‘Maar waar is dan toch dat Beloofde Land’, had hij in zijn dagboek geschreven: ‘Waar kan de ark van Noach liggen; waar is de moderne berg van Ararat om droog te vallen en een duif uit te sturen’.

Sommige bootbewoners dachten een oplossing gevonden te hebben voor dit existentiële probleem en dropen regelmatig af naar de Waddenzee om zich daar tijdens eb als zeehonden op een zandplaat te koesteren aan de zon. Ver van het stadsgedruis, ver van de drukte, in een gebied waar tijdens vloed en storm het geweld van grondzeeën en het geraas van branding en wind een Götterdämmerung veroorzaakten waarbij Wagners omineuze compositie verbleekt tot een lieflijk volksdeuntje.

De deur werd opengeslagen en nog voordat Friso iets kon zeggen stonden zijn vader en moeder in de kleine kamer. Hij sloot zijn ogen wetende dat zich op de kade een konvooi had opgesteld van drie auto’s, opvallend zwart en niet in de parkeerhavens gereden. Bovendien cirkelden tijdens een dergelijk bezoek voortdurend politieauto’s rond het Schuitendiep alsof welke terrorist er ook aan dacht een vinger uit te steken naar een jazzpianist die met zijn oren een compleet slagwerk kon vervangen of een tweederangs prinses die in een andere familie geboren niet zou opvallen tussen de Libelle-lezende huisvrouwen die zich eens per week een afzichtelijk permanentje laten aanmeten in de lokale kapperszaak waar met een stuitend gevoel voor modieuze haardracht iedere uitzinnigheid wordt weggeknipt en weggespoeld en desnoods met kleurspoeling de grijnzende haren van de ouderdom worden weggepoetst.

-Zo jongen……

Friso had altijd al gevonden dat zijn vader het woord tot hem richtte en niet met hem sprak.

-Zo jongen, hoe is het vandaag.

-Slecht.

-Fijn. Ik vind dat je zo langzamerhand wel eens die oranje zeilen van het dak mag halen. De wereldkampioenschappen voetbal zijn allang voorbij en de prestaties van onze jongens waren niet van dien aard dat je kon zeggen daar zat muziek in.

-En ze beginnen ook wel wat smerig te worden, vulde zijn moeder aan en wees naar een strook zeil dat voor het raam hing. Friso knikte wetende dat hij toch geen kans meer kreeg om nog iets te zeggen.

-Kijk het is natuurlijk altijd aardig als leden van de koninklijke familie blijk geven van hun betrokkenheid bij het volk maar om dat nu tot ver na zo’n evenement vol te houden lijkt me vragenswaardig. Enig onderscheid moet er blijven, tetterde zijn vader.

-Bovendien willen tante Bea en oom Claus binnenkort eens komen kijken hoe het met je gaat en dan mag het wel wat netter zijn, nam zijn moeder het woord over en keek misprijzend naar het aanrecht waar de leeggeperste sinaasappelschillen een kleurrijk contrast vormden met aangekoekte pannen waarin diverse groene schimmels een vruchtbare ondergrond hadden aangetroffen.

-Uiteraard komen ze incognito, net als wij, dus je kunt rustig je vriendinnetje, zo je die al hebt, in huis, of nee ik moet natuurlijk zeggen aan boord hebben zonder dat je bang hoeft te zijn voor die persluizen van Story of Weekend. Bovendien hebben die het veel te druk met Alex en Emily die het ene na het andere ongeluk veroorzaken en gezien de risicofactoren waaraan die twee zich blootstellen zul je toch rekening moeten houden met het feit dat jij vroeg of laat de troon zult moeten bestijgen als je neef en zijn vriendinnetje weer eens naar de wintersport gaan.

Zijn vader nam weer een hap lucht om de onvoorstelbare snelheid en het geweld dat hij in zijn woorden liet rondzingen, op peil te houden maar het perfecte samenspel tussen de luchtzak en de luchtbel lieten Friso geen moment om op adem te komen.

-Ik vind het ook wel treurig, anderzijds, dat ik jou nooit in de kolommen van die blaadjes tegenkom, hernam zijn moeder het woord:

-Ze hebben zelfs nog niet ontdekt dat je op zo’n verschrikkelijke boot woont. Gelukkig heeft De Telegraaf je bestaan weer bevestigd met het bericht dat jullie lijfwachten worden teruggetrokken en ze hebben daarbij een mooie foto van je afgedrukt. Je vader heeft het verhaal uitgeknipt en in je plakboek geplakt.

Terwijl zijn vader in een niet aflatende stroom woorden alle medische informatie over zijn opa, oma en oom debiteerde en zijn moeder het vertrek alweer aankondigde, voer een tevreden gevoel in Friso. De lijfwachten gingen weg. Geen nare vissers meer die op de meest onmogelijke tijden aan zijn deur klopten en hem hinderlijk achtervolgden met roeiboten als hij een schamele poging ondernam enig contact te krijgen met zijn lotgenoten op het water die meteen onderworpen werden aan een grondig onderzoek naar staatsgevaarlijke antecedenten waarvan hij weliswaar de resultaten niet te zien kreeg maar die hem, uit angst dat iemand door hem in de problemen zou komen, noopten zijn contacten met anderen tot een minimum te beperken.

Hij stond nog te tollen van geluk toen zijn ouders zonder dat het hem was opgevallen weer waren vertrokken. Geen lijfwachten meer. Een factor dat zijn bestaan bevestigde werd weggenomen en leidde meteen tot een gevoel van veroverde vrijheid. Zingend verliet hij het schip: ‘Heb je al gehoord van de zilveren kloot, de zilveren kloot uit Spanje. Ik ben nu zo geil en de jeuk is zo fijn aan mijn ballen van Oranje. Piet mijn, Piet mijn, Piet mijn is klein maar fijn. De erectie is groot, de erectie is groot. Ik wil je neuken in een boot, ik wil je neuken, je neuken al in een boooot, ik wil je neuken al in een boot…….’.

(wordt vervolgd)