Feuilleton: De Waterlijn afl. 16

Uit Woonschepen Comite Groningen
Ga naar: navigatie, zoeken

door Klaas Koetje

Op zijn op een pelgrimage lijkende voettocht rond de Groninger binnenstad, heeft Friso, prins van Oranje en woonbootbewoner, een korte pauze genomen op het museumeiland. Na een filosofische uiteenzetting van de heer Peter Pan die op mythische wijze even rap verdwijnt als verschijnt, besluit de jonge telg van koninklijken bloede een fles wijn leeg te drinken om de somberheid te verdrijven die zich tijdens het gesprek met Pan in zijn hersens heeft genesteld. De beneveling lijkt hem echter in een worggreep te hebben genomen en gezien het lagedrukgebied waarin zijn gemoed zich bevindt, verwacht hij de komende tijd nog geen verfrissend briesje dat de kijk op het bestaan weer kan verhelderen.

De effecten van de alcohol hadden zich heel snel in zijn lichaam geopenbaard. In zijn hoofd ronkte een suizen dat de duizeligheid versterkte. Hij zweette enigszins en moest meer dan normaal met zijn ogen knipperen om het wazige uitzicht een beetje bij te stellen. Al met al moest hij meteen toegeven dat het ledigen van een fles wijn zo vroeg op de dag, geen bijdehante toevoeging was aan de reeks opmerkelijke gebeurtenissen die hij deze dag zowel geestelijk als lichamelijk had ondergaan. -Foei, foei, foei, foei, foei……verzuchtte hij. Een eerste poging op te staan, liet hij voor wat het was. Soms was het verstandig om even de benen te testen en nog een ogenblik te wachten. Hij zou een schaaltje bitterballen kunnen bestellen om de maag een beetje te vullen en daardoor een bijdrage te leveren aan een versnelde afbraak van de alcohol die toch tamelijk luidruchtig door zijn lijf trok. Hij verbaasde zich dat alcohol zoveel lawaai in een menselijk lichaam teweeg kon brengen. Bij tijd en wijle leek het wel een ruzieachtige discussie tussen ambtenaren en bootbewoners waarbij de ambtenaren hun stoïcijnse gebrek aan inlevingsvermogen verwarden met rationeel en rustig te werk gaan tegenover de veronderstelde emotionaliteit aan de overzijde van de tafel hetgeen echter niet meer en niet minder dan de geagiteerde argumentatie was van mensen die zich niet alleen onbegrepen voelden maar ook genegeerd in hun vermogen tot nadenken.

Als hij last kreeg van melancholie zou hij zich laten verleiden tot de grove onwaarheid dat de geschiedenis zich herhaalt. Op dagen als deze kon dat zomaar gebeuren. Een klaterende zon die het wulpse licht op de te duur gerestaureerde flanken van het museum laat vallen, rode wijn fonkelend in een glas en het ook op zondag nerveuze en luidruchtige komen en gaan van reizigers aan de overkant van het Verbindingskanaal. Hij zou er poëtisch van kunnen worden. Het Verbindingskanaal. De opengekerfde ader waarmee bloedbroeders hun bondgenootschap bezegelen. Of het Verbindingskanaal als de Jordaan waar gelovigen zich laten onderdompelen en met het wassende water hun zonden afspoelen en diepste overtuiging glinsterend op het voorhoofd laten etsen. Het geloof is immers groot. In de vooruitgang. De geschiedenis schrijdt voort alleen de gebeurtenissen lijken zo op elkaar. En mensen, mijn hemel zoals mensen op elkaar lijken maar ook daar was enige evolutionaire ontwikkeling niet te ontkennen. Ten goede of ten kwade, Friso durfde er geen oordeel over te vellen.

Hij deed een tweede poging en strekte zijn stram geworden benen. Hij nam nog een greep uit het bakje met nootjes dat de kelner had geserveerd en waggelde langzaam van het terras. Een van de rondvaartboten was gereed voor vertrek. Een grote groep Duitse bejaarden was aan boord gestapt. Dat ging als altijd gepaard met schrille kreetjes waaraan te herkennen viel dat het ging om mensen die geen zeebenen hadden. Die had je ook niet nodig aangezien de rondvaartboot als een blok beton in het water lag. Het was dat het ding zich door het water voortbewoog en door z’n exhibitionistische overkapping onmiskenbaar een ruim zicht bood op water en stad rondom, anders zou je je niet op een boot wanen. Kennelijk was die zintuiglijke waarneming voldoende voor menig bezoeker om met angst en beven aan boord te stappen. Hij had zich vaak afgevraagd wat de lol was van een rondvaart. In Amsterdam was dat voorstelbaar. De wirwar aan grachten, de imposante grachtenpanden, het volk op straat. Daar viel wel wat te zien. Maar hier. Dit was een rondje om de kerk met hooguit een bonte vloot woonboten, een enkel opgekalefaterd pandje en als je geluk had een 'moonende' student of 'flashende' studente. Dat kwam ook niet vaak voor maar hij had het wel eens gehoord. Niet van mensen die met de rondvaartboot waren gegaan maar wel van jongens, altijd jongens die in kleine bootjes met luidruchtige buitenboordmotoren rond de binnenstad voeren. Om nu de minieme kans op het zien van ontblootte achterwerken of borsten te beschouwen als een onmisbare ervaring van een toeristisch vaartochtje rond de binnenstad van Groningen leek hem wat armoedig. Voor de vriendelijke doch te snel varende bemanning van de rondvaartboot werd het geld verdiend aan de vreemde omweg vanuit de Oosterhaven naar de Oostersluis en dan weer op de thuissteiger aan. Tijdens die omweg werd het bier verkocht en was het geklets over de bezienswaardigheden aan de wal even verstomd. Als de boot dan uiteindelijk het Verbindingskanaal weer opvoer leek het wel alsof de kapitein inmiddels zo graag zijn passagiers wilde dumpen dat hij met een snelheid voer waar met enige moeite een waterskiër staande zou kunnen blijven en de kleinere woonboten de kopjes op tafel in veiligheid moesten brengen vanwege de hekgolf die door het water werd getrokken.

-Minuscuul geouwehoer, dacht Friso bij zichzelf terwijl hij langs het kleine groepje schepen liep waarvan er een paar toebehoorden aan oud-schippers die kennelijk weinig behoefte meer voelden om nog enig onderhoud te plegen. Alsof het een zwijgend protest was dat in de loop der jaren alleen maar luider zou weerklinken. Als er niet meer gevaren kan worden met ons soort scheepjes, als we hier ons brood niet meer mee kunnen verdienen, wat is dan het nut om het spul nog te onderhouden. En naarmate de jaren vorderden zou die schreeuw van verontwaardiging alleen maar harder klinken gelijk de lagen roest dikker werden en zich door de restanten verf en teer een weg vraten in het ijzer tot vroeg of laat de onvermijdelijke ondergang plaats zou vinden. De ondergang van een generatie, het definitief bijzetten van de Groninger binnenvaarthistorie in het mausoleum van de vergetelheid. Hoe lang was het immers geleden dat vrachtschepen zich voorbij de Oosterhavenbrug begaven en afmeerden om lading te lossen in de stad. Geen mens kon het zich meer herinneren. De kleine schepen van de hedendaagse vrachtvloot kropen, met hun zevenzestig meter tussen kop en kont, door het kanaal, konden maar nauwelijks de bocht nemen in de Zuiderhaven alvorens koers te zetten naar Assen. En op de terugweg was het ook al doorstomen tot het echte leven op Eems- en Van Starkenborghkanaal weer was binnengetreden. Het waren de oud-collega's van buurman Olle Harm die min of meer in hetzelfde schuitje zat en daar altijd heel duidelijk over was geweest. Mensen die het beste met rust gelaten kunnen worden. Die niet meer te hoeven worden meegenomen in de vaart der volkeren. Mensen die gewoon op hun eigen onbegrijpelijke wijze, afscheid nemen van een bestaan dat voldoende waardigheid in zich draagt om te blijven leven, geen enkele behoefte meer voelen om het de buitenwereld naar de zin te maken. “Zie kinnen mie alkmoal de kont kussen”, had Harm gezegd toen een poging was ondernomen zijn schip op de riolering aan te sluiten. Friso was niet meer bijgekomen van het lachen: “Dat is pas duurzaam”.

Het ongeduld om de restanten van zulke geschiedenissen te wissen, irriteerde hem. Misschien was dat wel het koninklijke in hem. Uiteraard, de Oranjes, zijn familie, viel van alles te verwijten. Tot op de dag van vandaag, met Alex als nieuwste vaandeldrager van onnozelheid. Maar het was geen kwaadaardigheid. Teveel mensen spelen mikado met balken en splinters en niemand ziet iets bewegen tijdens de poging de stapel uit elkaar te trekken. Juist zijn familiegeschiedenis, zijn familie, mocht beschouwd worden als de garantie dat de rechtsstaat nog bestond ook al twijfelde hij ook vaak genoeg aan de anachronistische draperieën die rond het koningshuis en de constitutionele monarchie bleven hangen. Een zekere modernisering zou ongetwijfeld weer wat respijt geven en daar waren Alex en hij natuurlijk ook mee bezig geweest. Maar ja, de tijd hè, de ego’s. Alles leek zich te verenigen in verongelijktheid.

Het land leek zich opnieuw uit te vinden in een vergaande vorm van willekeurige fatsoenlijkheid. En deze stad was daar geen uitzondering op. Het begint met posters van Serrano en het eindigt met de brute wil om een bejaarde vrouw van haar schip te jagen omdat het aanzien van de stad in het geding is. Het aanzien van de stad. Het mocht wat en hij keek nog eens naar het museum waarvan de directeur ongetwijfeld weer op het strand van Ibiza lag bij te komen van weer een jaar hard werken. Wat was nou slechter voor het aanzien van de stad. Ietwat wereldvreemde oud-schippers op hun roestende schepen of de overbetaalde museumdirecteur die het jaarlijks terugkerende tekort door de rest van de bevolking graag bijgepast ziet worden.

Dit waren de vragen die maar eens uitvoerig aan de orde moesten komen in een stedelijk debatcentrum. En dat was dan ook precies de reden dat diezelfde museumdirecteur een van de initiatiefnemers van het Forum was geweest. Een gebouw dat geheel toevallig ongeveer op de plek van het voormalige Scholtenhuis zou verrijzen nadat een bejaarde landelijke politicus in een onthutsend rapport had vastgesteld dat er geen enkele gedachte achter het gebouw zat maar dat dat juist de reden moest zijn om te gaan bouwen. Nadat het rapport Terlouw was verschenen, doken ineens heel veel posters in de stad op ter promotie van een boek dat de oud-politicus samen met zijn dochter had geschreven. Friso had een poging gedaan om te doorgronden welke ingenieuze marketingstrategie hier was opgezet. Diende het onderzoek naar nut en nutteloosheid van het Forum ter promotie van een misdaadroman of was Hellenhonden, zoals het boek heette, een impliciete waarschuwing die hij niet in het rapport over het gebouw kwijt kon omdat dat tenslotte het politieke leven van een partijgenoot moest redden. Friso kwam wederom tot de conclusie dat de menselijke intelligentie tekort schoot om op zo’n grote schaal de bevolking om de tuin te leiden. Terlouw had zich in de val van zijn eigen ijdelheid laten lokken en wist er nu op twee manieren een slaatje uit te slaan. Friso had verzuimd bij de lokale boekhandelaren na te gaan of de roman plotseling beter was gaan verkopen. Hij vermoedde van niet maar wat had je aan een vermoeden. In deze tijd moet je alles nagaan en kun je niks aannemen. Alsof dat ooit anders was geweest maar sommige mensen zijn koppig en dus is er veel dat herhaald moet worden. Alles, behalve de geschiedenis.

Hij keek Blote Bet in het gezicht. Ze had haar ogen neergeslagen. Dat viel hem nu pas op. Alsof ze zich schaamde voor haar blote lijf. Dat wonderlijke jongenslijf met de borstjes van een meisje van vijftien. Een kalf onder haar opgeheven rechterbeen, de voet rustend op de kop van het jonge beest. Waarom zou ze ook nog voor zich uit kijken. Voor haar ogen zouden zich akkers en weiden moeten uitstrekken maar dat uitzicht was haar nooit vergund. Als kind van een schipperszoon had ze zich afgewend van de stad. Ze wenste het niet meer te zien.

Friso stond aan de andere kant van de Herebrug tegen de balustrade geleund. De gestileerde adelaars die met enige moeite in het ijzerwerk vielen te herkennen waren aan een nieuw verfje toe. Hij grijnsde. Het was te voor de hand liggend. Splinters, balken. Wie onderhoudt wat en wanneer. En Blote Bet zelf dan. Met regelmaat werd ze weer omhangen of beplakt met troep. Friso liep er voor om, om haar haar bronzen naaktheid te laten behouden. Misschien moest hij haar gewoon stelen, van haar sokkel trekken, als een ordinaire dief, niet zo een die koper en brons verpatst, nee, ter bescherming, tegen het gespuis, tegen de hoon en spot zoals die haar ten deel was gevallen toen ze in 1953 op haar voetstuk werd geplaatst, bij hem thuis, in zijn woonboot leggen, beschermd tegen weer en wind (als hij zijn dak gerepareerd had) maar in ieder geval verzekerd van koninklijke tederheid.

-Ik lijk verdomme wel verliefd, gromde Friso, op een beeld nota bene. Het moet niet gekker worden. Het is wat kunst vermag. Daar is geen waterstofperoxide tegen opgewassen.


(wordt wellicht vervolgd)