Feuilleton: De Waterlijn afl. 14

Uit Woonschepen Comite Groningen
Ga naar: navigatie, zoeken

De Waterlijn, deel 14

Met het bespotten van het Groninger volkslied en een hallucinatie van Bijbelse proporties lijkt Friso, woonbootbewoner van koninklijken bloede te Groningen, zich serieus te bezinnen op zijn toekomst in stad en land. Alle pogingen om het volk te mobiliseren voor een royale revolutie lijken te stranden. De Eeldersluis achter zich latend wandelt hij in de richting van de brug die naar zijn over-overgrootmoeder is genoemd.

Ondanks het mooie weer, sneed nu en dan een koude vlaag door de lucht die aanvoelde als het lemmet van een geslepen mes. Het maakte Friso behoedzaam. Alsof hij bang was in de rug aangevallen te worden terwijl er geen gevaar te duchten viel. Van wie en waarom. Hij, de enigszins ontspoorde prins die zich liep op te winden over de wereld in het algemeen, het land in grote lijnen, de stad Groningen meer specifiek en het volk op woonboten in het bijzonder. ‘Het moet niet gekker worden’, dacht hij: ‘alsof er enige reden zou zijn om mij om te leggen’. Angst paste niet in de familie. Natuurlijk liepen er altijd van die opgepompte lijfwachten in de buurt maar ze wisten allemaal dat het een zinloze vertoning was. Mensen van kwade wil laten zich niet afschrikken door keurig in pak gestoken bodybuilers waarvan het altijd de vraag is of ze zich op het moment suprème in de baan van het schot zullen werpen. Het zal tenslotte geen voetbal zijn die wordt geschoten. En wie zegt dat het een kogel zal zijn. Hij zag een lijfwacht geen auto tegenhouden die in vliegende vaart op hen in zou kunnen rijden. De kans dat dat ooit zou gebeuren was natuurlijk nul. Een dronkelap die de macht over het stuur verliest, misschien of zoals broertje Pieter, een coureur die zijn eigen rijvaardigheid overschat en in paniek vergeet zijn voet van het gaspedaal te halen. Opa Bernard had het altijd zo mooi gezegd: ‘Angst mein jongen ist vor menschen die behoefte hebben aan Ordnung’. Een begrip dat Friso ervoer als een nagel op een bord. Hij kon het niet horen zonder kouderillingen. Als de Nederlanders een oorlogstrauma hadden opgelopen was het dat en hoe verder de oorlog in de vergetelheid werd weggedrukt des te fanatieker de roep om orde en regelmaat, normen en waarden. Uiteindelijk, zo dacht Friso, hadden de geallieerden zich de vele levens en verwoestingen kunnen besparen. Het verlangen naar onderdrukking leek onuitroeibaar.

Het water was weer tot rust gekomen, zijn hoofd allerminst. Zo wandelend langs de oevers van de binnenstad kon hij zich niet aan de indruk onttrekken dat de veronderstelde aantrekkingskracht van het water nooit massa’s mensen op een dag als deze naar de waterkant zou trekken. Wat was hij nou helemaal tegengekomen op deze mooie zondag. Een enkele visser die urenlang naar een dobber tuurde in een tweeslachtige poging om enerzijds de tijd te doden en anderzijds gevolg gaf aan een rudimentair jagersinstinct. En daklozen, junks en alcoholisten natuurlijk die zich in de stille hoekjes van de Diepenring ophielden om naalden te zetten, goedkope blikjes bier te ledigen en luidruchtig hun onverstaanbare wijsheden de zondagse lucht in te slingeren. De gedachte van het gemeentebestuur om die prachtige, chaotische stedelijke ring rond de binnenstad op te offeren voor een aangeharkte, autoluwe parkweg alsof je in een ruim opgezette buitenwijk woont: een huiveringwekkende kijk op de toekomst. En hij durfde er vergif op in te nemen dat het dan een kwestie van tijd zou zijn aleer een kudde schapen door de binnenstad gejaagd zou worden om al dat vervelend groeiende gras kort te houden met bijbehorende stank van stront zodat iedere burger zich helemaal op het platteland zou wanen alsof dat een reden was in de stad te wonen. ‘Als ze groen willen, laten ze dan groen asfalteren en waar gewenst kunstgras neerleggen. Duurzamer kun je het niet krijgen’, had hij gedacht toen hij van de plannen had gehoord. Uiteraard was er altijd wel een kip en een ei. Zolang de waterkant gedomineerd werd door geparkeerde auto’s, verkreukelde fietsen, achtergelaten huisvuil en rondzwervend gajes zou de behoefte om aan de waterkant te vertoeven minimaal zijn. Tegelijkertijd had iedereen kunnen zien dat de herbestraatte en autoluwe A verworden was tot een van de meest geestdodende en saaie plekken van de binnenstad waar alleen nog wat kunstmatig vertier gecreëerd kon worden als bijvoorbeeld het Ontzet tot Friso’s ontzetting weer eens werd gevierd, het enige historische wapenfeit uit de geschiedenis waar de stad jaarlijks op kon en wilde bogen maar dat de rest van het land volkomen koud liet zodat het feest gelukkig niet zijn dagelijkse gang naar de supermarkt frustreerde. De stedeling leek zo langzamerhand een niet te begrijpen verlangen te koesteren naar dagelijkse archaïsche zondagsrust. Geen auto’s, geen hoeren. Dat moest wel voortkomen uit nog immer sluimerende religieuze ressentimenten. Dankzij het gejeremieer over andere gelovigen werd het latente calvinisme ontsluierd en kon haar ware gezicht weer worden gezien. Je zou bijna voor een boerkagebod pleiten. De vrijheid van meningsuiting was echter verworden tot het gedachteloze credo van Jan en Alleman en greep als een niet te beteugelen griepvirus om zich heen en in de Babylonische spraakverwarring die daaruit was ontstaan, leek domme agressie de enige uitweg.

Enigszins wanhopig probeerde Friso een lichtpuntje in zijn verduisterde geest te ontwaren. Hij wilde muziek horen. Desnoods van shantykoren. Hij wilde in het water staren en liep de Emmabrug op met het ongemakkelijke gevoel dat de draak zich ieder moment op hem kon storten. Hij werd op zijn wenken bediend. Achter zijn rug hoorde hij het onmiskenbare geluid van dj Tiësto dat dankzij een forse versterker over het water schalde. Een stel vrijgezellen werd op een rondje stad getrakteerd. De smalle boot waarin ze werden vervoerd droeg de veelzeggende naam www.borrelboot.nl en aan de luidruchtigheid waarmee de opvarenden de muziek probeerden te overstemmen viel af te leiden dat de flessen in hoog tempo geledigd moesten zijn. Het was een nieuw fenomeen op het water: borrelen in een boot als verveelde Amsterdammers uit de grachtengordel, hetgeen door de lokale liberalen zelfs als ideaalbeeld in de gemeenteraad naar voren was gebracht en de vroede vaderen en moederen bogen zich inmiddels serieus over de vraag hoe ze deze vorm van vrijetijdsbesteding konden faciliteren, zoals dat in die kringen inmiddels was gaan heten. Immers ook de bewoners van buitenwijken hadden deze wonderlijke vorm van recreëren ontdekt en Friso had een verontrustende toename geconstateerd van walgelijke sloepen die ongetwijfeld het predikaat ‘authentiek’ zouden krijgen aangezien ze gebouwd waren naar de juiste vorm maar verder in alles fout: te glimmend gelakt interieurhout, afschuwelijke kussentjes en doorgaans bestuurd door proleten gehuld in kaki pantalon, marineblauwe trui en met een glaasje witte wijn in de hand en een bezonnebrilde gade en soms wat vrinden die een houding hadden aangenomen waarbij het ongetwijfeld de bedoeling was dat de sloebers langs de kant zich zouden vergapen aan het etaleren van de gesuggereerde welgesteldheid. Deze sloepen konden overigens geen rondjes varen omdat daarvoor de bruggen veel te laag waren en het gemeentebestuur zich wederom geplaatst zag voor de vervelende historische waarheid die in deze stad lag opgesloten: het is geen Amsterdam. Waar de hoofdstad in een ver verleden al te druk bevolkt was en men de toevlucht had genomen tot karakteristieke hoge stenen tillen, werden hier lage beweegbare bruggen gemaakt die in de binnenstad alleen bediend werden voor de rondvaartboot. Als sloepbezitter was het dus zaak in konvooi achter de rondvaartboot aan te varen als je ooit de kans wilde maken om de binnenstad over het water te ronden. Om een levendige recreatievaart in de binnenstad mogelijk te maken zouden de bruggen voortdurend bediend moeten worden maar dat zou onherroepelijk tot veel gemopper van de verkeersdeelnemers op de wal en tot gigantische opstoppingen leiden. Friso had wel te doen met de dames en heren politici: zoveel belangen afwegen en niemand was ooit tevreden en die arme stad slaagde er niet in de metropool van het Noorden te worden. Het diende gezegd, men bleef het proberen en regeren is vooruitzien, stilstand is achteruitgang dus was het nu eindelijk zover, een kleine stap voor de mensheid maar een grote stap voor de Groninger: er komt een tram. Friso weet het aan zijn ietwat verwarde geest toch bleef hij zich afvragen hoe de aanleg van een tramlijn als vooruitgang kon worden gezien wanneer dat in feite betekende dat de stad iets terugkreeg waarvan ooit besloten was dat dat niet meer in een moderne stad paste. Hij had de boeken er nog eens op nageslagen: in 1880 gestart met een door Belgen geëxploiteerde paardentram en dertig jaar later werd dat een gemeentelijke elektrische tram om in 1949 voorgoed uit het straatbeeld te verdwijnen. Hij miste de logica van deze vooruitgangsgedachte maar troostte zich met de gedachte dat in ieder geval niemand op het idee was gekomen een paar metrolijnen onder de stad te boren hetgeen gezien de ambities niet ondenkbaar was geweest. . Naast de sloepen voer ook een niet te definiëren en in omvang groeiende vloot rond van allerlei bootjes met veel te zware buitenboordmotoren die golven veroorzaakten waardoor een surfer niet meer naar zee hoefde af te reizen om zijn favoriete sport te beoefenen. Ondanks de verscheidenheid huldigden al deze gebruikers van het gemeentelijk vaarwater het motto ‘Het water is van iedereen en geen hond zal mij vertellen dat hier regels bestaan’. Af en toe zag je een boze bootbewoner zich aan dek melden om zich te beklagen over het wangedrag. Altijd zag je het onbegrip op het gezicht van degene voor wie de scheldpartij bedoeld was en het soms uitgesproken verwijt terug dat je niet op een boot moest gaan wonen als je niet tegen een beetje ruw water bestand was. Friso spuugde in het water maar was de borrelboot vergeten en zag de fluim op een kalend hoofd uiteenspatten. De man veegde over zijn schedel, keek naar zijn hand en vervolgens in de lucht. De meeuw of duif die dat op zijn geweten had, was verdwenen. De prins onderdrukte de aanvechting om ‘sorry’ te roepen. Ongetwijfeld zou dat tot een dispuut met de zatlappen leiden en dat was wel het laatste waar hij behoefte aan had.

Waar zou Alex uithangen? Op de roodgekleurde skihellingen van Argentinië of zou hij lekker aan het klussen zijn aan de rand van de Indische oceaan. Huisje met uitzicht op zee. Ver van het gedruis van volk en vaderland. Weekends stappen in Maputo. Geweldige stad waar de ruïnes van de onafhankelijkheidsstrijd nog altijd prominent aanwezig zijn. Onafhankelijkheid. Daar moeten altijd muren bij gesloopt worden, gaten in de geschiedenis worden geschoten. En daarna zit je met de brokken, de puinhopen die opgeruimd moeten worden maar het is het waard. Friso kon natuurlijk op de trein naar Schiphol stappen, enkeltje Afrika kopen en deze hele teringzooi achterlaten. Friso keek naar de boten aan de Eeldersingel. Als bootbewoner had de prins zijn zinnen gezet op de veronderstelde vrijheid die hem ten deel zou vallen. Het bleek een misvatting. Vrijheid wordt bevochten, voortdurend. Vrijheid is een doorn in het oog van hen die er niet voor kiezen en vervolgens alles in het werk stellen om die vrijheid aan banden te leggen. Hij was dus langdurig lastig gevallen door ambtenaren en politici die zich onophoudelijk zonder uitzondering bezig houden met de maakbaarheid van de samenleving. Sinds kort was daar echter uit onverwachte hoek een zeepaardje van Troje bijgekomen en dat had Friso van de sokken gereden.

De draak op de brug die al jaren op de stad afstormt, en op het Martinikerkhof door die mafketel van een Sint Joris zal worden neergestoken, komt geen meter vooruit. En Friso denkt dat het wellicht beter is om ook even pas op de plaats te maken. Even leunen op de brug en de gedachten laten varen om neerlands hoop nieuw leven in te blazen. Een grap. Hij had ernstig behoefte aan een grap. Een vileine mop waarmee het ondraaglijk gewicht van het bestaan in deze voormalige graanrepubliek enigszins verlicht zou kunnen worden. Niet het platte van de lokale lolbroeken die het zelfs tot nationale bekendheid hadden geschopt maar een gewone, snedige opmerking waarmee het gemoed geklaard kan worden. -Waar is het mis gegaan. Waarom zijn die bootbewoners niet meer dat prettige zootje ongeregeld dat zich niet de wet laat voorschrijven door een stelletje ambtenaren dat de wet niet eens kent. Het geluid van zijn stem ontsnapte aan zijn mond als een sliertje rook aan een houtkachel: prettig geurend en een tikje giftig. Niet iets om je zorgen over te maken. Hooguit een hartverwarmend signaal dat er nog leven bestaat in de dodenring die aanstaande was. Hij kon niet anders dan tot de slotsom komen dat hij somber was. Dat hij zonder hulp van Alex, zonder hulp van de hopeloos verdeelde bootbewoners nog iets tot stand kon brengen dat leek op de vreedzame coëxistentie die hij altijd in gedachten had.

-Hé klootzak. Ouwe bootbewoner. Rioolnicht. Mislukte prins van Oranje. Heb je je Suzuki Swift al verkocht? Zonder om te kijken wist Friso dat deze kreet die zo genadeloos door het zwerk schalde en de hele zondagsrust voorgoed had verbroken, de rest van zijn dag ging redden. Een sardonische grijns sierde zijn gezicht.

(wordt wellicht niet vervolgd)