Feuilleton: De Waterlijn afl. 13

Uit Woonschepen Comite Groningen
Ga naar: navigatie, zoeken

De Waterlijn, deel 13

Het gemoed van Friso, woonbootbewoner van koninklijken bloede te Groningen, vertoont op deze tijdloze zondag pieken en dalen gelijk de aandelenkoersen op de beurs. Zittend op de kade aan de Zuiderhaven is hij tot de conclusie gekomen dat het bestaan vol leven zit. Dat is de enige waarheid die hem op het leugenbankje te binnen wil schieten.

Een tweede vlaag trok enkele rimpels in het water. Tot nu toe was het een uiterst kalme zondag geweest. Enigszins bezorgd keek Friso naar de blauwe lucht. Slechts hier en daar een waterig wolkje aan het zwerk. Zou het op deze rustige dag alsnog gaan waaien. Hij had er een hekel aan. Wind zorgt voor onrust. In dit gedeelte van de stad zelfs voor turbulentie. Langs de gevels van de weifelende hoogbouw ontstonden bij het minste zuchtje uit alle richtingen wervelingen boven het wateroppervlak. Menig platbodem, waarvan de niets vermoedende amateurschipper door een van de bruggen de voormalige haven binnenvoer, oogde stuurloos als het een keer verzeild was geraakt in de verraderlijke luchtstromen. Dat gaf altijd aanleiding tot gekende taferelen. De schipper ontpopt zich van vredelievende wereldverbeteraar tot briesende stuurman tegen vrouwlief die hulpeloos en angstig rondloopt met autobanden om schade bij onzachte aanrakingen met andere boten of oevers te voorkomen. Het kroost wordt naar binnen gevloekt. Gillende omstanders bij het botenhuis, roeiers die een veilig heenkomen zoeken, toeristen op jachten die met kleine aluminium pikhaakjes het onheil trachten weg te prikken. Een pandemonium van verloren normen en waarden gadegeslagen vanuit de centrale post door de brugwachters en aan wal door de beste stuurlui.

Olle Harm kon er grimmig over mopperen. Met recht van spreken, moest Friso aannemen. De man had tenslotte een werkzaam leven gevaren en kende zijn beperkingen. De oud-schipper was een man van weinig woorden en het weinige positiefs dat daaruit opklonk gold niet de stuurmanskunsten van “de studenten” zoals hij woonbootbewoners steevast benoemde. “Echte schippers laten het roer aan de vrouw als het moeilijk wordt. De mannen moeten het zware werk doen”. Zoals de meeste Groninger schippers had Harm zijn vaarbewegingen beperkt tot de kanalen in de omgeving. Een enkele keer was hij naar Amsterdam getrokken maar dat was hem slecht bevallen: “Teveel water op het IJsselmeer. Net als op het Wad trouwens”. Niettemin dag in, dag uit aan het roer aanvankelijk met wind in de zeilen en na de Tweede Wereldoorlog gemotoriseerd met een Lister van 40 pk uit een landingsvaartuig. Bieten, turf, graan, zand en natuurlijk meel. Met regelmaat, wanneer gelost was bij de suikerfabriek voer Harm door naar de Eendrachtskade om af te meren voor Meelfabriek Friso. -Echt waar? -Echt woar, mien jong. Friso kon het niet geloven. Niet gehinderd door misplaatste gedachten over leven voor de geboorte of na de dood of andere waanzinnige kronkels om de toevalligheden van het bestaan in een overzichtelijk religieus vat te gieten, bekroop hem niettemin de gedachte dat het contact met de oud-schipper door het lot was gestuurd. Friso en Harm al voor het bestaan met elkaar in contact gebracht. Als dat niet zou leiden tot een dieper inzicht in het ondermaanse geploeter, dan wist de koninklijke telg het ook niet meer. De meelfabriek bestond niet anders meer dan met het opschrift in de gevel, de suikerfabriek had een laatste campagne gedraaid en Olle Harm zou het waarschijnlijk niet lang meer maken. Meer dan vijftig jaar buffelen op het water. Teer en olie diep in de poriën van het lijf gedrongen. Nagenoeg letterlijk getekend door het leven en het leek Friso uiterst ongepast om die geschiedenis om te zetten in een hedendaagse prent. Het zou verworden tot een spotprent waar een gemiddelde Deense cartoonist zelfs het schaamrood van op de kaken zou krijgen.

Het leek wel een volksziekte dat gerommel met de geschiedenis. Plotseling wilde iedereen weer trots op Nederland zijn. Het verwilderde rondstruinen in de geschiedenisboeken om toch vooral de blanke top der duinen aan de horizon te ontwaren ging gepaard met agressie en vijandigheid want geen middel wordt geschuwd om de vrijheid van een ander te beknotten door een beroep op de eigen vrijheid die in het geding zou zijn.

Friso kokhalsde. Het zou nog wel een oprisping zijn als gevolg van zijn wonderlijke verblijf op de bodem van de Aa.

Als koninklijke telg was hij natuurlijk verdacht om het gesundes Volksempfinden te verwerpen. Hoe vaak had hij niet meegehobbeld in die verschrikkelijke parade op de dertigste april. Oude ambachten was wel het ergste. Volwassenen die zich in vooroorlogse hansoppen hadden gestoken en met zichtbaar gebrek aan vakmanschap iets stonden te doen wat inmiddels in fabrieken en bedrijfshallen met geavanceerde machines werd geproduceerd. Vond het volk dat nou leuk of ging men er vanuit dat Friso’s familie als anachronistisch relict niet op de hoogte was van wat er gaande was in de wereld. Oké, de derde dinsdag in september met een koets door Den Haag was niet van deze tijd maar dat betekende niet dat ze voortdurend met paard en wagen door het land trokken. Lakeien werden ook niet meer te paard eropuit gestuurd om berichten over te brengen. De telefoon was minder tijdrovend en wat te denken van internet dat in een vloek en een zucht een centrale plek in het bestaan had gekregen. In wat voor land en in welk jaar dachten die mensen dat Friso en zijn familie leefden.

Hij zat niet lekker maar wist ook niet goed hoe hij verder moest. Teruglopen naar de Museumbrug en langs de Praediniussingel zijn weg vervolgen? Of verder kuieren naar het sluisje en dan langs de Emmasingel richting eigen boot. -Waar een mens zich niet mee bezig kan houden, mopperde hij binnensmonds. Zijn en Alex’ plannen om met de bootbewoners een revolutie in het land te ontketenen leken plotseling heel ver weg. Het moest met deze plek te maken hebben. Die plotselinge moedeloosheid die hem had bevangen. De Zuiderhaven was op geen enkele manier een haven. Deze haven was een samenloop van de omstandigheden Aa, Verbindingskanaal en Noordwillemskanaal. Het botsen van stromen die in een kom zwaaien en vervolgens gezamenlijk afwateren richting Delfzijl. Inmiddels gadegeslagen door een in staal gehulde lilliputter met een angstaanjagend groot hoofd en veel te korte beentjes waardoor ze hangend in een rok met haar voeten niet eens de grond kon raken. Tegenover torenden de bejaarden in luxe appartementen en achter hem was het niet anders. Ter rechterzijde nog wat kantoorgebouwen waarin de Groninger Archieven waren gevestigd. Al met al een plek waar Magere Hein niet alleen regelmatig een bezoekje kwam brengen maar ook de overleveringen van diens eeuwigdurende strooptocht nog eens werden bewaard. Een perfecte plek voor necrofielen. Zo bezien was het misschien niet zo gek om die oude schuiten met levende fossielen in deze zwaaikom af te meren en die lieden in hansopjes hun uitgestorven ambachten te laten demonstreren. Tussen de touwslagers en de klompenmakers zou je Magere Hein met een grote grimlach de zeis zien wetten. Een bloedbad zal het worden en dat is uiteraard de ultieme vorm van toerisme.

Tijd om te gaan. Er zijn omgevingen waar een zichzelf respecterend mens liever niet rondhangt. Friso duwde zich omhoog uit het bankje, groette de Nicolaas Mulerius nog eens en wandelde naar de Eeldersluis. Hij moest alles achter zich laten. Zich niet opwinden over de uitvinders van het wiel, de ontdekkers van het vuur…..Het volk hult zich in de mantel van ontkenning en denkt dat het lekker warm is. De voortrekkers rennen naakt de toekomst tegemoet en laten zich verrassen door wat ze nog niet wisten.

Misschien moest Friso eens vakantie nemen. Lekker weg met de trein. Uit deze stad waar zinkende schepen wethouders en nabestaanden in een chronische vlaag van verstandsverbijstering laten denken dat met het heengaan van een schipper een groots monument ter zijner nagedachtenis dient te worden behouden voor het nageslacht terwijl de man bij leven geen enkel schip dat hij bewoonde drijvend wist te houden en zich een leven lang ten doel had gesteld om ooit de zeven wereldzeeën te bevaren en daarmee de tederheid van hen had weten te wekken die nog steeds geloven in dromen waaruit elke realiteitszin is verdwenen en die dan ook ten ondergaan dankzij houten spanten die het gebrek aan onderhoud niet langer kunnen weerstaan. Je moest wel haast een gelovige zijn en ter kerke gaan om dat soort utopieën te koesteren. Lekker weg maar niet in eigen land. Ver weg waar een onbegrijpelijke taal wordt gesproken en de ongetwijfeld zelfde kleinburgerlijkheid en het verlangen naar oude tijden in ieder geval niet als een verstaanbare wens in zijn schedel zou resoneren om hem naast plaatsvervangende schaamte een nauwelijks te beheersen woede te bezorgen.

Friso was nog niet opgestaan of de wind begon aan te trekken. Het tot dat moment nagenoeg rimpelloze oppervlak van de Zuiderhaven veranderde in een kolkende watermassa waar hij met verwondering naar stond te kijken. Ondanks het zonnetje en de ogenschijnlijke kalmte van het weer, sloegen de golven tegen de kade en spatte het water in wolken buiten de oevers. Even dacht hij dat het water zou wijken en hem een pad zou verschaffen naar de overkant. -Ik heb geen staf bij me. Zou ik ermee op het water slaan dan zou het water wijken en het beloofde land aan de overkant liggen.

Aan de overkant lag echter het het centrum van de stad dat op zo´n doorsnee zondag was bevangen door een spookachtige stilte en in niets deed denken aan de metropool die het zo graag wou zijn. Zelfs aan de kroegen die open waren ontsnapte niet meer dan wat calvinistisch geroezemoes alsof de predikers zich van kerk naar café hadden verplaatst en de gelovigen hun psalmen en gezangen met gepaste devotie lieten klinken. Laat staan dat de winkels geopend waren zoals dat in beschaafde mediterrane streken het geval was en bijvoorbeeld de bakker ook voor het ter kerke gaan gewoon vers gebakken brood in de schappen had liggen. Zelfs de gele en rode klinkers die ooit waren neergelegd om de stad een zuidelijk karakter te geven waren inmiddels verworden tot de grauwe en verraderlijk gladde bestrating waarop ieder goede bedoeling hard ten val komt en gebutst en geschaafd wordt afgevoerd naar een eerste hulp post om nooit meer uit de lappenmand tevoorschijn te komen. Niet de grauwheid van het voormalige communistische Oosteuropa zoals een evenementenorganisator misplaatst had opgemerkt bij gelegenheid van het meest deprimerende evenement dat de man voor de stad bedacht had en waarvan hij veronderstelde dat dat het vrolijk licht in de donkerte van december kon brengen: schaatsen op een mini-ijsvloer op de Grote Markt onder een met Chinese lampionnen opgetuigde monsterkerstboom. Nee, het was het alomtegenwoordige sluimerende onvermogen dat een uit de kluiten gewassen provinciestad zich niet kon meten met de versleten grandeur van de hoofdstad of het futuristische aanzicht van de grootste havenstad ter wereld. Zelfs de enkele poging daartoe in de vorm van het museum of een eenmalig gebouwd huis van een vermaarde architect verloor iedere allure door wanbeleid en slecht onderhoud. Ondanks alle goedbedoelde maar tot mislukking gedoemde initiatieven, moest Friso misschien wel tot de conclusie komen dat deze stad een stad voor werkers was alhoewel de werkloosheidscijfers ironisch genoeg voortdurend tot de hoogste van het land behoorden.

'Arbeit macht frei', dacht hij, hij zou wel tien keer nadenken voordat hij dat hardop zou uitspreken en wierp staande op het bruggetje van de sluis een blik op de verdwenen meelfabriek in de verte. Met toegeknepen ogen kon hij net de letters lezen in het gevelmozaïek. Werken ja maar eerst op vakantie dat leek hem verstandig. Voor werken was hij tenslotte niet in de wieg gelegd. Voor denken wel. Ook arbeid maar anders. Zonder dichters en denkers is het leven tenslotte saai en benauwend. Laat het volk maar aan touwen sjorren, schepen bouwen, pek verwerken en het zweet des aanschijns met bakken tegelijk in de riolen van het bestaan laten stromen.

Met hernieuwde energie stapte hij de kade op, sloeg linksaf en wandelde in de richting van het gerestaureerde station. Hij zou er veel voor over hebben gehad als achter hem wat schepen in de fik zouden vliegen. De kans dat dat spontaan zou gebeuren was minimaal. Daar had je tenminste een geoefende pyromaan voor nodig maar naar verluidt waren die alleen actief op het ommeland. Stilletjes zong hij: “Van Lauwerszee tot Dollard tou. Van Drenthe tot aant Wad. Doar ligt ain oetgemergeld kwelderlaand rond ain verloren stad. Verweerd deur joaren sturm en zaand, is Grunn stad en ommelaand. Verweerd deur sturm, verweerd deur zaand is stad en ommelaand......... Doar broest de zee, doar hoelt de wind, doar soest 't aan diek en wad, moar rustig waarkt en wuilt het volk, het wait het wordt noeit toch wat. Verweerd deur joaren sturm en zaand, is Grunn stad en ommelaand. Verweerd deur sturm, verweerd deur zaand is stad en ommelaand......... Doar woont de dege degelkhaaid, de wille vast as stoal. Doar vuilt het haart, de tonge sprekt, Wat doun wie hier aigoal. Verweerd deur joaren sturm en zaand, is Grunn stad en ommelaand. Verweerd deur sturm, verweerd deur zaand is stad en ommelaand......... “

(vertaling: Van de Lauwerszee tot aan de Dollard. Van Drente tot aan het Wad. Daar ligt een uitgemergeld kwelderland met een verloren stad. Verweerd door jaren storm en zand, is de stad Groningen en het ommeland...... Daar bruist de zee daar huilt de wind. Het suist bij de dijk en het wad maar rustig werkt en woelt het volk, het wordt toch nooit wat. Verweerd......... Daar woont de degelijke degelijkheid, de wil zo hard als staal. Daar voelt het hart daar spreekt de tong, wat doen wij hier eigenlijk. Verweerd....... vrij naar Geert Teis Pzn. Grunnens Laid)

Kijk dat luchtte nog eens op.

(wordt wellicht vervolgd)