Feuilleton: De Waterlijn afl. 11

Uit Woonschepen Comite Groningen
Ga naar: navigatie, zoeken

Friso, neef van de kroonprins, is met hulp van Desiderius Erasmus ontsnapt aan de verdrinkingsdood. De Rotterdamse wijsgeer heeft hem rondgeleid door de onderwereld waar hij de verdoemden heeft gezien. Dankzij een baggeraar wordt de jongeman uit het water gevist. Op de kade van de Lage der Aa komt hij bij zijn positieven. Hij is ontsnapt aan een goddelijke tragedie en kan daar de lol wel van inzien. Te denken geeft het echter dat hij als eerste woord ‘Beatrijs’ lispelt, iets wat door het ambulancepersoneel ten onrechte wordt verstaan als Beatrix.

Zijn ogen knipperden. De ambulancebroeder legde een arm om zijn schouder en hielp hem omhoog. Ietwat verdwaasd keek Friso naar het water. Zijn gedachten kolkten nog na van wat hij daar beneden had gezien. Moest hij dat nu beschouwen als een bijna dood ervaring zoals zijn ideeën met Alex en de bootbewoners als bijna dood gezien moesten worden. Hij kokhalsde. Een plens grachtwater kwam uit zijn mond. Het maakte niets uit. Nat was ‘ie toch al. Hij moest zijn gedachten ordenen. Het was een eindeloos lijkende zondag. Hij was dicht bij de Aabrug. Hij had Erasmus gesproken. Hij was lid van de koninklijke familie en alleen achtergebleven in Groningen. Hij werd overvallen door de gedachte aan Beatrijs, de kleuter waar hij verliefd op was geweest. Als kleuter. Van pedofilie was hij niet te betichten of zou de gedachte nu, aan dat charmante meisje van vier met oranje gestrikte vlechtjes, rode sokjes, wit rokje en blauw truitje…..nee, dat was een jeugdherinnering. Niet meer dan dat. Volkomen onschuldig. Een herinnering aan de jeugd toch ook. Zijn eerste zoentje. Ja, ja. Beatrijs’ lipjes op zijn wang. Hij voelde het nog steeds. De brandende tinteling die door zijn kleuterlijfje was getrokken. Daar kon hij nu nog…..nee, dat dat hoorde niet. De herinnering moest gepast en dus gekuist.

-Gaat het een beetje, vroeg de broeder.

Friso knikte.

-Hoelang ben ik daar geweest, vroeg hij proestend en knikkend naar de gracht.

-Ik heb geen idee, zei de broeder, maar je mag van geluk spreken dat de kraanmachinist op zijn vrije dag even een kijkje kwam nemen. Anders was je zeker verdronken.

Hoofdschuddend hoorde Friso het aan. Hij wist wel beter.

-Ik zou zweren dat ik wel anderhalf jaar onder water ben geweest. De broeder lachte ingehouden.

-Zelfs als dat waar zou zijn dan heb je weinig gemist.

De prins trok zijn schouders op. Alles wordt alleen gemist door degenen die het aangaat. Zo zou de gemeenteraad het college gedwongen kunnen hebben meer dan dertig ligplaatsen aan te leggen. En ging vervolgens over tot de orde van de dag. Tuurlijk. Ze missen het niet. Een besluit wordt genomen en dan heb je je werk gedaan. Het besluit wordt in een ambtelijke pindamolen gedouwd en als er al iets uit komt dan is het pindakaas. Ondertussen staat er een lange rij behoeftigen met een boterhammetje te wachten op beleg. Niet op een op diarree gelijkend slap aftreksel van olie en apennoten. Als het al ooit uit het darmenstelsel van het ambtelijk organisme wordt uitgescheten want er leek toch sprake te zijn van ernstige constipatie.

-Is de Blauwe Stad al klaar.

-Nee, zei de broeder, maar de koningin heeft de kraan wel opengedraaid.

-Welke kraan?

-Nou, om het land onder te laten lopen.

Een vileine glimlach speelde rond Friso’s lippen. Alex stelde hem toch niet teleur. We gaan voor de max en nu heeft hij kennelijk Beatrix bereid gevonden aan hun plan mee te werken.

-Echt waar?

De broeder knikte.

‘Het ontbreekt er nog maar aan dat Alex zich openlijk zorgen gaat maken over overstromingsgevaar. Dan zijn de plannen nog steeds in ontwikkeling’, dacht Friso.

Hij vroeg zich af wat hem te doen stond. Het open riool waar hij zojuist uit gevist was, had niet bijgedragen aan het verfrissen van de geest. Hij voelde zich als een overvaren roeier. Nat door eigen stomme schuld. Wie verplaatst zich nou in een richting waar de blik niet op gericht is. Dat is vragen om problemen. Hij had zich niet moet laten leiden door dat misplaatste gevoel dat wonen op het water ook betekent dat je er op kunt lopen. Ook al had hem dit een onverwachte blik gegund op het bestaan van een werkelijkheid die zich tussen waterlijn en slik bevond. Als god bestond dan moest het een algensoort zijn.

Friso moest vasthouden aan zijn lange termijn visie. Deze stad, dit land moest onder de zeespiegel verdwijnen en hij, zijn neef, zijn tante en dat handjevol malloten dat zich in de beste traditie van de VOC had gevestigd op drijvende bouwsels, al of niet varend, moesten zich organiseren om zich voor te bereiden op de grootste volksverhuizing te water ooit vertoond. Hij probeerde nogmaals te gaan staan. De broeder ondersteunde hem.

-Maar je bent nog helemaal doorweekt.

-Ach, zei de prins, de zon schijnt, het waait. Het zal allemaal in een mum van tijd drogen. Ik moet verder.

Hij keek nog eens naar de Visserbrug, keek naar de Aabrug en schuifelde voorzichtig in de richting van de Museumbrug. De ambulancebroeders keken hem hoofdschuddend na.

- Vreemd smaakje dat water, zei de broeder die Friso had gereanimeerd tegen zijn collega: Het is net of ik een kikker heb gekust.

-Dat krijg je als er gebaggerd is. De natuur krijgt de kans om zich te herstellen.

-Als je in sprookjes gelooft, bromde de broeder terwijl ze instapten en wegreden.

In gedachten verzonken stond Friso tegen de leuning van de Aabrug. Moest hij zich nu werkelijk eens laten uitnodigen door die burgemeester en zijn wethouders. Moest hij nu werkelijk uit gaan leggen dat het huidige beleid niets anders was dan korte termijn visie. Een stadsbestuur dat zich werkelijk bekommerde om de bewoners zou eigenlijk alleen nog maar drijvende woningbouw moeten toestaan. Wat was het toch dat al die overheden hun kop in het zand staken en alle berichten over de stijgende zeespiegel en het toenemen van overstromingen en regenval negeerden. Ze bleven maar huizen bouwen. Alsof ze moedwillig de bevolking aan het water wilden offeren. Het was toch zo klaar als een klontje dat misschien al over vijftig jaar de helft van de stad onder water zou staan. En dan kregen die nieuwbouwwijken ook nog macabere namen als De Held. Of Meerstad. Alsof alvast een voorschotje werd genomen op de onvermijdelijke toekomst. Ze hadden het net zo goed meteen Atlantis kunnen noemen.

Friso zette zichzelf weer in beweging. De kleding plakte nog aan zijn lijf. Zijn schoenen sopten. Op de klinkers bleven natte plekken als schaduwen achter. En zijn hoofd begon nu pas te gloeien. Hij stond even stil, keek naar het duurste openbare toilet ter wereld. Of moest hij denken dat het een redelijk goedkoop kunstwerk in de publieke ruimte was. Hoe dan ook, je kon er pissen en die behoefte begon hij te krijgen met al die nattigheid aan zijn lijf. Hij nam echter niet de moeite om om te lopen, ritste zijn gulp open en piste in de gracht, leunend tegen een boom.

Organisatie. Daar ging het nu om. Maar je zou het zien. Voordat van enige organisatie sprake zou zijn, werden de zuilen opgericht. Het vooruitzicht van varende katholieke woonschepen, atheïstische woonarken, veganistische woonschepen zonder motor, diervriendelijke zeilende bedrijfsvaartuigen, historische motorschepen op soennitische grondslag, verbouwde sjiitische kotters….hij zou, als hij er moeite voor deed nog honderden kunnen verzinnen. Maar z’n hoofd begon vol te raken. Hij begon te snotteren. Hij werd verkouden.

Het werd tijd voor een borrel. Maar waar haal je die op zondagmiddag zonder op je schreden terug te keren. Hij moest verder. De blik vooruit. Omzien hooguit in verwondering. De welvaart is verdwenen. De spookbeelden van de romantiek. Allemaal theater. Dit is Groningen. Een desperate stad waar alleen een sprong van de Martinitoren verlichting kan brengen. Of wonen op een drijvend onderkomen. In afwachting van wat komen gaat.

Friso had niet gehoord hoe achter hem een auto was gestopt. Hij schrok van de hand die op zijn schouder plofte en de begeleidende stem die hem probeerde toe te spreken op een vriendelijke doch besliste wijze. De prins draaide zijn hoofd en keek in het gezicht van een politieagent.

-Hoe ik het ook bekijk, het is verboden. Maar hoe zou u het zelf kenschetsen. Is dit wildplassen of potloodventen?

‘Jezus’, dacht Friso, ‘een agent die ad rem is en ook nog gevoel voor humor heeft’.

Hij moest tijd winnen. Woorden verzamelen om de man van repliek te dienen.

-Pardon, ik verstond u niet goed, geloof ik.

-Of u stond wild te plassen of te potloodventen. Wat het ook is, het is niet toegestaan.

Friso ritste zijn gulp dicht.

-In het geval u dit als wildplassen wilt neerleggen in uw procesverbaal moet ik u erop wijzen dat ik als bootbewoner gerechtigd ben in het openbare riool te plassen. Daar betaal ik zelfs belasting voor. In de bepalingen dienaangaande staat niet expliciet dat ik alleen maar op mijn woonboot gebruik mag maken van het riool. Dus dat probleem zie ik niet.

De agent keek hem aan. De ogen werden toegeknepen. Nee, moest Friso constateren, niet ad rem en geen gevoel voor humor.

-Ten tweede. Ik denk dat mijn eerste uitleg al tot seponering leidt maar indien u mij van potloodventen wilt beschuldigen, wijs ik u erop dat ik de laatste anderhalf uur geen enkele dame ben tegengekomen. Heren wel maar voor zover uit de jurisprudentie blijkt is het tonen van het geslacht aan een man tot dusver niet beoordeeld als potloodventen. Potloodventers daarentegen worden wel weer opgeroepen door het stadsbestuur om zich aan te melden als stadsdichter. Wat dat betreft heeft deze stad zo langzamerhand een zeer bedenkelijke reputatie. Met de dichter des vaderlands als ingezetene spreken we wel over de grootste potloodventer die zich ooit in het Groningse heeft vertoond zonder daar ooit voor gearresteerd te zijn. Sterker nog: de man zou de doodstraf moeten krijgen. En ik ben geen potloodventer. In mijn spaarzame momenten schrijf ik wel eens iets wat op een gedicht lijkt maar om dat nu uit te gaan venten. De agent knipperde met zijn ogen, keek even om naar auto en collega en wist niets meer uit te brengen dan:

-Waarom bent u zo nat?

-Zou u dat ooit tegen een vrouw durven zeggen?

De agent bedacht zich niet, liet Friso met rust, sprong in de auto en verliet met gillende sirene de Museumbrug richting Zuiderdiep.

-Mayday, mayday, gilde Friso: geef me een borrel.

(wordt wellicht vervolgd)