Feuilleton: De Waterlijn afl. 10

Uit Woonschepen Comite Groningen
Ga naar: navigatie, zoeken

Friso, neef van de kroonprins, heeft in een vlaag van verstandsverbijstering zijn Messianisme aangezien voor realiteit. Na van de Visserbrug te zijn gestapt, denkt hij over water te kunnen lopen maar ziet zichzelf ten onder gaan. Was het zelfmoord of het dwaze gedrag van iemand die ieder contact met de werkelijkheid is verloren. In ieder geval wordt zijn roep om aandacht niet gehoord en verdwijnt hij in het slib van de Aa. Niemand mist hem, niemand geeft hem op als vermist. Zijn koninklijke familie wentelt zich in huwelijken en zwangerschappen, begrafenissen en geboortes.

Dus Aa staat voor de Acheron die hem naar de onderwereld heeft gebracht. Een dikke laag slib van een meter of twee, vervuild met chemicaliën, zware metalen, kapotgetrapte fietsen en lijken. Veel lijken. Het spoor bijster en zich vertwijfeld afvragend of zij zich ooit uit deze drek zullen weten los te worstelen. Fortuin. Onmisbaar element in het leven. Hier tot zijn enkels in de modder. Beklagenswaardig schepsel. Nooit het licht hebben gezien en nooit zal hij het licht aanschouwen. Dat krijg je ervan als je jezelf voornamer maakt door je naam te veranderen.

Friso’s bede was dus verhoord. Een hogere macht had erbarmen met het volk gehad. Sommige mensen gaan op tijd dood. Zij verdienen een jubelzang wegens vroegtijdig heengaan. De mensheid blijft gevrijwaard van de kaalslag die hun aanwezigheid met zich meebrengt. Een voorntje sabbelde aan zijn schedel, een zoetwatermossel hechte zich aan zijn lies, een aal kronkelde rond zijn kuiten en de algen hulden hem in het groene gewaad dat waterplanten siert. Die zal niet meer ontsnappen aan deze hel. Verdoemd tot in de eeuwigheid.

Zijn mond bewoog alsof hij Friso probeerde aan te spreken. Als bij leven ontsnapte slechts lucht dat nu in de vorm van belletjes wist te ontsnappen aan de zwaartekracht en uiteenspatte aan het wateroppervlak.

-Jij was toch bezig om minister-president te worden, vroeg Friso. Het water bewoog. De rimpelingen leken op de geluidsgolven die in de ether onzichtbaar zijn. De kale populist reageerde niet op zijn woorden. Een hand rustte op Friso’s schouder. Hij draaide zich om.

-Hij kan je niet horen. Hij is verloren. De schouder stak uit de mouw van een mantel die tegelijkertijd voornaamheid en historie weerspiegelde. Friso herkende het gezicht.

-Erasmus, Desiderius Erasmus, sprak de gestalte in antwoord op de vragende blik.

-....maar.....

-Ik kom je helpen. Mijn naam gebiedt dat.

-....maar, hoe......

-Mijn leven speelt zich af onder water. Ik leid degenen rond wier tijd het nog niet is. Sla uw enkels gade.

Friso keek. Zijn voeten stonden op de blubber. Hij was niet als Fortuyn tot zijn enkels in het slijk gezakt. Erasmus sloeg een arm om hem heen. Boven hun hoofden plonsde iets zachtjes. Friso zag de onderkant van een dobber, het snoer dat naar beneden kwam, de loodjes en het haakje met een worm. De dode politicus hapte in de worm. De lijn werd strak getrokken en terwijl de man naar boven werd getrokken veranderde hij in een eetbare voorn. Erasmus keek Friso veelbetekenend aan.

-Ik begrijp het, mompelde Friso.

Zijn tijd was nog niet gekomen. Hij mocht een blik werpen op het hellevuur dat in dit land alleen maar water kan zijn. Modder. Bagger. Daaruit was het land tevoorschijn getrokken en daar zou het weer tot terugkeren. Een waarlijk goede, regionale bijbelvertaling zou reppen van ‘uit slik zijt gij voortgekomen en tot slik zult gij wederkeren’. Erasmus tikte hem bemoedigend op de schouder:

-Misschien wel beter dan ik ooit had kunnen bedenken. Dat zotte idee om het land te hervormen met mensen die op het water wonen. Een vooruitziende blik jongeman. Niets dan lof. Dijken worden doorgestoken, landerijen onder water gezet. Alles om de onvermijdelijke waarheid te maskeren dat dit land geen andere toekomst heeft dan een toekomst onder de zeespiegel. Zelfs drijvende huizen worden gebouwd. Maar welk nut heeft een drijvend huis, vastgeklonken aan een paal als straks in de wijde omgeving alleen nog eb en vloed het uitzicht zijn. Slechts het varende schip zal een veilig heenkomen kunnen vinden.

Friso keek de wijsgeer aan. In wat voor komedie was hij nu weer verzeild geraakt. Ondanks zijn opvoeding kon hij niet geloven dat er iets bestond tussen hemel en aarde dat voor god versleten kon worden. En nu liep hij hier, op de bodem van de Aa, tussen Visser- en Aa-brug in gezelschap van een van de grootste denkers die ooit in de Lage Landen had bestaan. Een man waar hij een diep respect voor had. Een geboren bastaard, zoon van een priester die zijn lusten niet had kunnen bedwingen. Dat kon alleen maar het ongerijmd bewijs zijn van zijn overtuiging dat waarlijke grootsheid van denken goddeloos moest zijn. Echter, als Friso kopje onder was gegaan en hier van gedachten kon wisselen met de humanist uit Rotterdam, dan zou hij haast bezwijken voor de aanlokkelijkheid van het geloof. Dat zou alles zo verklaarbaar maken.

Een geweldige plons schrikte hem op uit zijn gedachten. Een vette gestalte plofte op de bodem. Mes in de buik, keel opengesneden. Friso herkende iets. Hoe heette die vent ook alweer. Had wel eens het nieuws gehaald met het kweken van cactussen of iets dergelijks. Nee, nee. Was een achterneef van die geflipte schilder die zo nieuwsgierig was naar de anatomische structuur van zijn oren dat hij had besloten er eentje af te snijden. Kon die het beter bekijken alvorens aan zijn zoveelste zelfportret te beginnen. Van der Graaf? Nee. Toe. Dat onderwaterleven tastte zijn geheugen aan. Hij moest hier eigenlijk uit zien te komen. De loutering zoeken. Misschien zelfs het paradijs. Van…eh….van Kok. Nee, dat was die paarse premier die nu met schaamrood op de kaken…..

-Van Gogh, Theo, hielp Erasmus de koninklijke telg uit zijn amnesie.

-Wat doet die hier, vroeg Friso.

-Ach, sommige mensen denken dat scheldkanonnades de ultieme uiting zijn van het recht op vrijheid van meningsuiting en anderen zien daarin een misplaatste reden om iemand de mond te snoeren. Het bewijs dat god niet bestaat. Alleen de rechter oordeelt. Scheldpartijen zijn doorgaans opgebouwd uit slechte vergelijkingen en getuigen van het ontbreken van creatief vermogen. Schelden is alleen een teken van kracht wanneer de woorden zich hebben verankerd in een literaire vorm en voortkomen uit een coherente visie op het onderwerp dat uitgescholden wordt. Eerst komt het denken dan het woord. En angst kan nooit de grondslag zijn van het denken. Denken dat uit angst voortspruit leidt tot geloof en geloof leidt tot moord en doodslag.

Friso keek Erasmus aan:

-Dus als je gelooft dat je met camera’s en microfoons de binnenstad veiliger maakt, leidt dat juist tot moord en doodslag?

De veelbetekenende blik was voldoende. Het stadsbestuur voerde een heimelijk beleid dat des duivels was. Dat kon ook niet anders. Als de Hondsrug de Louteringsberg was dan lag Groningen op het laagste punt en moest het paradijs ergens bij de Duitse grens liggen, in de buurt van Emmen. En de Grote Markt mocht dan wel op het topje van het laagste punt liggen maar was dat dan niet het bewijs dat de stad gefundeerd was op misleiding. Was het niet zelfs zo dat de Grote Markt zelf uit het lood was aangelegd ten opzichte van de kompasroos zodat van een zuid- west-, noord- en oostwand geen sprake kon zijn. Was het dan niet zo dat een referendum over een oostwand dus een bedrieglijke exercitie was. Volksverlakkerij in plaats van een volksraadpleging?

Friso voelde zich misselijk worden. Hij wilde weg uit de zwaveldampen. Weg uit het slijk. Van zijn kleren wissen die drek. Zijn hoofd reinigen. Erasmus keek hem goedkeurend knikkend aan:

-Misschien heb je nu al genoeg gezien.

-Maar is er dan niemand te vertrouwen.

De wijsgeer slikte.

Een tweede keer brak de waterspiegel. Een dreun deed de Acheron beven. Vissen zochten een veilig heenkomen. De verdoemden jammerden geluidloos. Door het opwervelende slik zag Friso geen hand voor ogen meer. Onder zijn voeten bewoog de bodem. Hij werd opgetild. Een stevige vloer bracht hem naar boven. Hij sloeg zijn ogen op. Door het oppervlak zag hij de blauwe lucht naderen. Een metalen arm stak gekromd in zijn richting. Friso keek naar zijn voeten. Hij stond in een stalen bek. De bagger stroomde langs zijn voeten. Hij verloor het bewustzijn.

De graafmachinist had 112 gebeld. Een verpleger boog zich over de prinselijke gestalte die temidden van veralgde fietsen, condooms en slijk op de kade bij Waterborg was neergelegd. Een drenkeling. De verpleger drukte de neus van Friso dicht, stiet zijn adem in diens mondholte en drukte met beide handen een paar keer stevig op de borst. Een gulp water kwam uit de jongeman. De verpleger keek gespannen. Hij zag de lippen bewegen en keek bedenkelijk. Zei deze drenkeling nu werkelijk ‘Beatrix’. Hoe kon je in je doodsstrijd nou in godsnaam de koningin aanroepen. Friso sloeg zijn ogen open, haalde onregelmatig adem en zei terwijl hij wenste het schaamrood op de kaken te hebben:

-Beatrijs. De enige die te vertrouwen is, is Beatrijs.

(wordt mogelijk vervolgd)